Zo reageerde minister Adriaansens van Economische Zaken vorige maand op de nieuwste ramingen van het Centraal Planbureau (CPB). En met reden. De droeve hoofdpunten op een rij: de koopkracht van huishoudens daalt met 6,8 procent, de inflatie is dit jaar naar verwachting 9,9 procent en volgend jaar 4,3 procent. Hierdoor neemt de armoede in 2023 toe tot een aandeel van 7,6 procent van de Nederlanders; voor kinderen is dat zelfs 9,5 procent. Bijna 1,3 miljoen mensen leven straks onder de armoedegrens.
Om de koopkracht een beetje te repareren, verlaagde het kabinet eerder dit jaar de btw en belasting op energie en kregen de armste gezinnen een compensatie van 1.300 euro voor de energielasten. Eind augustus lekte uit dat er ook andere, ingrijpendere maatregelen op stapel staan. Zo wordt het minimumloon hoger, wat doorwerkt in bijstand en AOW. De huur- en zorgtoeslag en het kindgebonden budget gaan omhoog en het belastingpercentage in de eerste schijf van de inkomstenbelasting daalt. Hiertegenover staat een verhoging van vermogens- en winstbelasting. Dit alles wordt echter pas volgend jaar doorgevoerd. Terwijl het water nu al bij steeds meer mensen tot de lippen staat.
Kopje onder
Gemeenten zien het gebeuren. Joop Wikkerink, wethouder van Sociale Zaken in het Gelderse Aalten, merkt het aan het oplopende aantal aanmeldingen voor de schuldhulpverlening en de Voedselbank. Maar hij merkt het vooral aan de gesprekken op straat. “Het gaat bijna alleen maar over de stijgende lasten. Mensen krijgen het plaatje niet meer rond. Dat leidt tot onzekerheid en onrust.”
In Nijmegen staan er ineens mensen aan de balie die daar voorheen nooit kwamen. “Dat is een signaal dat de financiële problemen zich uitbreiden over de lagere middeninkomens. Ook opvallend is dat onze bewindvoerders niet meer uitkomen met de gebruikelijke maandbedragen voor het noodzakelijke levensonderhoud”, zegt Lisanne Baltussen, beleidsadviseur armoedebestrijding. “Nijmegen voert van oudsher een ruimhartig armoedebeleid. Wij leggen de grens vrij hoog: op sommige regelingen kunnen ook inwoners een beroep doen die 130 procent van het minimumloon verdienen. Maar zelfs dit volstaat niet meer. Mensen die het voor deze crisis nét redden, gaan nu kopje onder”, vult beleidsadviseur inkomen János Betkó aan.
Snel en eenvoudig
Een totale, allesoverkoepelende oplossing ligt natuurlijk buiten de invloedsfeer van gemeenten. Maar volgens Nibud-directeur Arjan Vliegenthart kunnen ze wel degelijk iets doen. “Het zal niet lukken om alle inwoners uit de misère te halen, pleisters zijn niet voldoende voor een gapende wond, maar gemeenten kunnen wel een verschil maken.”
Versimpel om te beginnen de bestaande armoederegelingen, stelt hij. “Het moet sneller duidelijk worden of je ergens recht op hebt of niet. Veel regelingen kennen heel specifieke, precies afgebakende doelgroepen. Onder normale omstandigheden snap ik dat, maar nu het om zulke grote en ook nieuwe groepen gaat, moet het echt anders. Hanteer bijvoorbeeld een eenvoudig inkomensbegrip, waarmee ook flexwerkers uit de voeten kunnen. Verder moet het gemakkelijker worden om inkomensondersteuning aan te vragen. Zorg voor begrijpelijke formulieren, help mensen bij het invullen en vraag niet te veel aanvullende informatie en papieren.”
Ook Martijn Schut, zelfstandig adviseur armoede- en schuldenbeleid, pleit voor eenvoud. Volgens hem zou het enorm helpen als de schuldhulpverlening minder complex wordt. “We waren al geen schuldenvrije samenleving en door het koopkrachtverlies lopen de schulden alleen nog maar op. Bij water- en energieleveranciers, zorgverzekeraars, het Centraal Justitieel Incassobureau, de Belastingdienst… De gemeentelijke schuldhulp is echter weinig toegankelijk, kent een hoge voortijdige uitval en gigantische doorlooptijden. Dat komt doordat de wetgeving en uitvoering versnipperd zijn over gemeenten, rechtbanken en bewindvoerders. Centrale regie ontbreekt; er zou één regeling moeten komen en één loket dat werkt met collectieve afspraken waarmee grote schuldeisers automatisch akkoord gaan.”
Incidenteel potje
In het gemeentehuis in Aalten puzzelt wethouder Wikkerink op mogelijkheden om de laagste inkomens te helpen. “Kwijtschelding of uitstel van gemeentelijke vorderingen en boetes. Een andere draagkrachtberekening, waardoor mensen net boven 120 procent van het minimum een deel van de energietoeslag kunnen krijgen. Een klussenbus, om slecht geïsoleerde woningen te verbeteren en inwoners minder afhankelijk te maken van het dure gas. De bijzondere bijstand eenmalig gebruiken als tegemoetkoming in de energielasten; dit zijn immers kosten die mensen niet hebben kunnen voorzien en waarvoor ze niet hebben kunnen sparen”, somt hij op.
Schut adviseert gemeenten een zogeheten maatwerkbudget in het leven te roepen: een potje waarop mensen in financiële nood incidenteel aanspraak kunnen maken, in te zetten en aan te vragen door een sociaal professional. “In de praktijk maken gemeenten niet ten volle gebruik van de bijzondere bijstand. Dat komt onder meer doordat ze bang zijn dat ze precedenten scheppen of dat de accountant een toekenning later niet goedkeurt. Aanvraagprocedures duren bovendien erg lang. Zo’n maatwerkbudget werkt snel en flexibel. Veel gemeenten hebben er al goede ervaringen mee.”
Een andere optie is om gebruik te maken van de ruimte die de Participatiewet biedt. In Nijmegen is artikel 18, op grond waarvan het college in individuele gevallen de bijstand naar boven of beneden kan bijstellen, welbekend. “In schrijnende situaties stellen we langs die weg bijvoorbeeld de kostendelersnorm tijdelijk buiten werking of passen we de bijstandsnorm aan voor jongeren die zelfstandig leven.”
Voordeuren langs
Het niet-gebruik van gemeentelijke inkomensondersteuningsregelingen terugdringen, is in deze tijd belangrijker dan ooit. Dat betekent dat gemeenten proactief op zoek moeten naar mensen die tegen de grenzen van hun portemonnee aanlopen. “Hun bijstandsgerechtigden kennen ze wel, maar het gaat nu ook om de groep die zo oneerbiedig werkende armen wordt genoemd”, zegt Vliegenthart. Schut: “Leg contact met werkgevers, huisartsen, kerken en scholen om werkenden te bereiken. Verstuur bijvoorbeeld aan het begin van schooljaar een nieuwsbrief met alle kindregelingen op een rij. Dan komt die informatie direct bij de ouders terecht.”
Aalten denkt erover een meldpunt in te richten voor mensen die het niet meer redden. “Daar kunnen ze bijvoorbeeld budgetvoorlichting krijgen en een check of ze wel gebruikmaken van de regelingen die er zijn. We overwegen ook om alle inwoners die in aanmerking kwamen voor de energietoeslag, te benaderen voor een financiële scan”, zegt Wikkerink.
Nijmegen zorgt dat er financieel experts aanwezig zijn in de wijkcentra. Baltussen: “Dat is laagdrempelig voor mensen die normaal nooit naar de gemeente toekomen. Ook vroegsignalering zet ons op het spoor van inwoners met betalingsachterstanden. Vanuit de Tozo-regeling kennen we noodlijdende zelfstandigen en met de nieuwe Meedoenregeling – geld voor sport en cultuur voor mensen tot 140 procent van het minimum – krijgen we ook meer mensen in beeld.”
Bétkó: “Op alle mogelijke manieren maken we duidelijk dat de gemeente er voor de inwoners is: met brieven en informatie op de website, via wijkteams in de stad, via informatiepunten met sociaal raadslieden en formulierenbrigades… In één buurt gaan we zelfs de voordeuren langs, maar dat kan nu eenmaal niet overal.” Schut: “De mate van proactiviteit verschilt per gemeente. Sommige doen alleen het minimum, zeker als ze zelf ook te maken hebben met financiële tekorten. Maar het maakt nogal wat uit of je op huisbezoek gaat of alleen een brief of sms’je stuurt.”
Toch moeten we niet te veel verwachten van het oplossen van het niet-gebruik, nuanceert Bétkó. In Nijmegen zien ze dat ook inwoners die alles krijgen waar ze recht op hebben, nog steeds in de problemen komen. “Het gaat om mensen die elke maand net of net niet rondkomen en geen buffer hebben. Als je energierekening dan opeens met honderden euro’s stijgt, dan is het al gauw onhoudbaar. Alle gemeentelijke regelingen ten spijt.”
Niet perfect
Vliegenthart van het Nibud zei het al: de omstandigheden zijn momenteel niet normaal. Hij maakt de vergelijking met de coronacrisis, ook zo’n situatie zonder precedent. “Toen werd de financiële steun voor zelfstandigen en bedrijven snel en genereus verstrekt. Ook nu is er acute nood. Gemeenten moeten dus snel handelen, mensen het vertrouwen geven dat ze de ontvangen steun later niet hoeven terug te betalen en op de koop toe nemen dat sommige inwoners gebruikmaken van regelingen waarop ze strikt genomen geen recht hebben. Dat is spannend, zeker ook voor de uitvoering, die moet accepteren dat het niet perfect is. Waar het op neerkomt: uitgaan van vertrouwen in plaats van wantrouwen, een adagium dat mooi past bij de bredere discussie over de toekomst van de Participatiewet.”
Werk aan de winkel dus voor gemeenten. Maar dan hebben zij nog wel een paar verzoeken aan het Rijk. “De financieringssystematiek moet anders. Gemeenten die artikel 18 van de Participatiewet inroepen, moeten het verschil zelf bijplussen. Er zullen altijd gemeenten zijn die het daarom niet doen – en dat roept onaanvaardbare verschillen in het leven”, zegt Bétkó.
Het is ook tijd om het uitgangspunt ter heroverwegen dat individuele regelingen die mensen zelf moeten aanvragen, de voorkeur verdienen boven generieke regelingen. Bétkó: “Denk bijvoorbeeld aan de individuele inkomenstoeslag voor mensen met een laag inkomen, die in de plaats is gekomen van de langdurigheidstoeslag. Lang niet alle mensen doen zo’n aanvraag. Ze weten niet dat dit moet of ze begrijpen het niet. Maar vervolgens mogen wij alleen een herinneringsbrief sturen, en niet het geld overmaken. Dit werkt niet-gebruik in de hand.”
Gloeiende plaat
Al met al maken gemeenten zich zorgen. Zij zien dat het kabinet voor kortetermijnoplossingen weer naar hen kijkt. “Er zijn structurele oplossingen nodig om de koopkracht op peil te brengen”, zegt Schut. “Het Rijk zorgt voor een generiek bestaansminimum, gemeenten zijn er voor het aanvullende maatwerk. Dat is het uitgangspunt, zo is de rolverdeling.”
Gemeenten kunnen iets doen om de grootste nood te lenigen, zeker, besluit Wikkerink. Maar de Aaltense wethouder is bang dat het druppels op een gloeiende plaat zijn. “Er komen dramatische financiële klappen aan, voor heel veel mensen. Stel dat wij in Aalten een verdubbeling van het aantal aanvragen voor bijzondere bijstand krijgen: dat kunnen we helemaal niet betalen. Achter de coronsteun zaten destijds rijksgelden, de zakken van het kabinet waren toen eindeloos diep. Ook nu is er écht meer nodig dan gemeentelijk beleid alleen. Uiteindelijk is het aan het Rijk om een ramp te voorkomen.”