Het zijn spannende dagen in Wageningen.

De gemeente introduceerde op 1 januari het Maatschappelijk Meedoen Budget (MMB). Een radicale omslag, waarbij zij afscheid heeft genomen van bijna alle lokale minimaregelingen en overstapt op een vast maandelijks bedrag om mensen te ondersteunen. Dat bedrag is gebaseerd op de persoonlijke situatie van de inwoner, de basisbehoeften en de bijhorende uitgavencijfers van budgetinstituut Nibud. Nee, Wageningen gaat géén Sinterklaas spelen. Er zijn ook inwoners die straks onderaan de streep minder overhouden. Hoe dat gaat uitpakken? Guido van Vulpen, wethouder van Sociale Zaken en Financiën voor GroenLinks, vindt het razend spannend. “Natuurlijk gaan we dit heel zorgvuldig doen, maar ik heb er wel buikpijn van. Hoe gaan die gesprekken tussen onze medewerkers en inwoners verlopen?”

Toch is de nieuwe aanpak nodig, zegt Van Vulpen. Om huishoudens in Wageningen met een langdurig laag inkomen rust en inkomenszekerheid te bieden. “Dit gaat over het voorkomen van armoede.” De tijd van sprokkelen langs allerlei loketten is voorbij. Hij wijst op rapporten van het Nibud en het Sociaal en Cultureel Planbureau die laten zien wat huishoudens nodig hebben om volwaardig mee te doen in de samenleving. En op de bevindingen van de Commissie Sociaal Minimum, die concludeerde dat huishoudens met een laag inkomen iedere maand 200 tot 500 euro tekortkomen. “Als we mensen vragen om mee te doen, dan moeten we hun ook financieel de ruimte bieden. In mijn hoofd is een minimum ook echt een minimum, daaronder kan niet.”

‘In mijn hoofd is een minimum ook echt een minimum, daaronder kan niet’

Enorm gepuzzel

Tot voor kort had Wageningen een ruimhartig armoedebeleid, maar wel met strakke kaders. Van Vulpen: “The winner took it all. Had je een inkomen van 129 procent van de bijstandsnorm? Dan kwam je in aanmerking voor alle minimaregelingen. Zat je op 131 procent, dan kreeg je niks. In het nieuwe systeem krijgt iemand die maandelijks 50 euro tekortkomt, 50 euro. Punt.” Het MMB moet maatwerk bieden en inwoners regie en vertrouwen geven. “De grote switch is dat we naar de uitgavenkant kijken, niet naar inkomsten. Wat heeft iemand nodig om die basisuitgaven te kunnen doen?”, vult projectleider Rabea Ubachs aan, die met haar team al vier jaar werkt aan de invoering van het budget.

Het verschil tussen inkomsten en uitgaven legt de gemeente bij. En dat alles binnen de ruimte die de Participatiewet biedt. Zo is de individuele inkomenstoeslag verwerkt in het MMB. Deze toeslag gebruiken gemeenten om mensen te ondersteunen die lange tijd van een laag inkomen moeten rondkomen. Ubachs: “Wat langdurig is en wat een laag inkomen is? Dat mogen wij zelf bepalen. Er zijn gemeenten die uitgaan van drie of vijf jaar, wij van één jaar – dat is lang genoeg om schulden op te bouwen. Een laag inkomen is bij ons een inkomen dat lager is dan de basisuitgaven. En in plaats van deze toeslag in één keer uit te betalen, smeren we die in het MMB uit over twaalf maanden.” Een ander voorbeeld van Wagenings creatief denken: artikel 18 lid 1 van de Participatiewet wordt door gemeenten vaak alleen gebruikt om de uitkering te verlagen, maar Wageningen kan het MMB ook verhógen als de situatie van een inwoner daarom vraagt.

Het klinkt eenvoudig: mensen moeten voldoende geld hebben om rond te komen. De achterkant is echter verre van eenvoudig, weet Ubachs. De afgelopen jaren hebben de Wageningse ambtenaren enorm gepuzzeld met huishoudtypes, Nibudcijfers en wet- en regelgeving. “Dit hele proces kost veel tijd en vraagt om bestuurlijke steun en inhoudelijke expertise. En vooral lef en creativiteit om die ruimte op te zoeken.”

Het MMB mogen de inwoners vrij besteden. Dat vraagt een omslag in denken, erkent Van Vulpen. “Je mag er ook een grote tv van kopen. Wie zijn wij als lokale overheid om te bepalen wat wel of niet mag? Tim ’s Jongers – een held van mij – kreeg dat ook altijd te horen: ‘Als ík arm was, dan zou ik verstandigere keuzes maken.’ Maar als je jarenlang 100 euro per maand tekort bent gekomen, dan ga je echt anders denken.” Wageningse minima hoeven zich in ieder geval niet meer te verantwoorden met allerlei bonnetjes. Ubachs: “Elke keer die controles, dat doet veel met mensen.” Of deze nieuwe aanpak de gemeente veel meer geld gaat kosten? Dat is volgens Van Vulpen niet het spannendste vraagstuk. “Naar verwachting moeten we tussen de 800 en 1000 huishoudens gaan ondersteunen. We houden rekening met ongeveer 1,4 miljoen euro – niet veel meer dan voorheen.”

Tips uit Wageningen

  • Wees proactief en benut de ruimte in de Participatiewet om je beleid te versterken. Er is vaak meer mogelijk dan je denkt.
  • Werk vanuit de uitgaven- én inkomstenkant. Kijk naar wat mensen nodig hebben om rond te komen, niet alleen naar wat ze verdienen.
  • Zet in op maatwerk en individuele gesprekken. Niet iedereen heeft hetzelfde nodig en een standaardregeling werkt niet in complexe situaties.
  • Het vraagt lef om buiten de gebaande paden te denken Creëer dus bestuurlijke steun bij gemeenteraad en college.
  • Blijf constructief in de richting van het Rijk en laat zien wat werkt.

Tekorten wegpoetsen

De innovatieve aanpak in Wageningen gaat niet onopgemerkt voorbij in gemeenteland. De lessen van de ‘wereldstad in zakformaat’, zoals Wageningen zich graag noemt, worden met interesse gevolgd. Ook door ministeries en de landelijke politiek. In maart heeft de gemeente een symposium gepland om meer tekst en uitleg over het MMB te geven. Ook Arjan Vliegenthart, directeur van het Nibud, is geïnspireerd door de ontwikkelingen in Wageningen. In een onlangs verschenen rapport dook zijn organisatie in de gemeentelijke armoederegelingen, waarvan veel inwoners met een laag inkomen afhankelijk zijn geworden.

Het Nibud laat zien dat gemeenten vaak vergelijkbare regelingen hebben, maar dat de hoogte en toegangscriteria uiteenlopen. ‘Waar een alleenstaande ouder met een bijstandsuitkering het beste af is in gemeente A, kan een echtpaar zonder kinderen met een inkomen op 120 procent van de norm weer beter in gemeente B wonen’, aldus het Nibud. Vliegenthart: “Het rapport is niet bedoeld als afrekening met de gemeentelijke creativiteit en inzet. Het is ook zeker geen oproep om te stoppen met dit beleid. Maar het is onze plicht als landelijke organisatie om te zeggen: wacht eens even, het is toch wel heel gek dat gemeentegrenzen bepalen of je kan rondkomen of niet.”

Dat is onrechtvaardig, vervolgt hij. “De bestaanszekerheid wordt nu niet door de landelijke overheid gegarandeerd. Dát is het echte probleem. Als werkende in ons land zou je toch met je inkomen de meest basale uitgaven moeten kunnen financieren? Maar dat is niet zo. Ondertussen lopen gemeenten de gaten dicht, zij dweilen met de kraan open. Als je kijkt naar de landelijke regelingen en de bedragen die huishoudens structureel tekortkomen, dan zijn gemeenten voortdurend bezig om die tekorten weg te poetsen.”

Of het garanderen van bestaanszekerheid inderdaad bij uitstek de taak van de rijksoverheid is? Dat Wageningen het MMB heeft is hartstikke mooi, maar hoe zit het met de mensen met een langdurig laag inkomen in andere gemeenten? De Wageningse wethouder Van Vulpen drukt zich diplomatiek uit. “Ik zeg altijd: we zijn één overheid. Natuurlijk vind ik dat het Rijk ons moet faciliteren in de wetgeving. Een systeemverandering is keihard nodig. Maar ik ga niet zitten wachten. Wij laten liever zien wat er in de praktijk mogelijk is, vanuit de gedachte: dit is het sociaal minimum en dat heb je te leveren als overheid.”

‘Het is toch wel heel gek dat de gemeentegrens bepaalt of je kunt rondkomen of niet’

Politiek complex

De Commissie Sociaal Minimum, waarvan Vliegenthart lid was, heeft volgens hem wel iets in gang gezet. “Rondkomen is in 2024 gelukkig wat makkelijker geworden. Oud-minister Schouten voor Armoedebeleid heeft in de nadagen van haar ministerschap onze aanbevelingen over de aanpak van kinderarmoede in één keer en structureel ingevoerd.” Het vorige kabinet heeft ook koopkrachtreparaties doorgevoerd voor met name huishoudens met kinderen, zoals een fors hoger kindgebonden budget. Maar met het advies van de commissie om de uitkeringen en het minimumloon te verhogen, wordt vooralsnog geen vaart gemaakt. Dat ligt politiek complexer. Vliegenthart: “Het minimumloon is de afgelopen tijd wel met stapjes omhooggegaan, maar nog niet afdoende. Zeker niet als je op termijn van de toeslagen af wilt. Als commissie telden wij maar liefst 27 landelijke en lokale ondersteuningsregelingen. Mensen hebben er een dagtaak aan om al die inkomenscomponenten bij elkaar te verzamelen.”

Vliegenthart wijst op de paradox van het kabinetsbeleid, zoals Anna Custers, lector Armoede Interventies, ook al constateerde in Sociale Vraagstukken. “Aan de ene kant wil het kabinet bestaanszekerheid organiseren door het stelsel eenvoudiger te maken. Aan de andere kant kiest het toch weer voor het oude instrumentarium om de tekorten van mensen te repareren. Dit jaar gaat bijvoorbeeld de huurtoeslag weer een beetje omhoog. Ergens begrijp ik dit ook wel; het is de snelste manier om in het hier en nu wat te doen. Maar tegelijkertijd neem je een extra hypotheek op de toekomst, want de afhankelijkheid van mensen van al die regelingen wordt zo groter.”

De Nibud-directeur ziet ‘nog weinig beweging in Den Haag’ in de richting van structurele oplossingen. De politieke bezwaren tegen de verhoging van bijstand en minimumloon zijn groot. Het is duur voor de overheid en de hoge kosten voor het bedrijfsleven zouden banen in gevaar brengen. En dan is er nog de koppeling tussen het minimumloon en de AOW. “Dat is een prachtig voorbeeld, dan wordt het politiek een ingewikkeld verhaal. De commissie is helder: laat die koppeling los. Niet alleen vanwege de betaalbaarheid, maar ook vanwege de rechtvaardigheid. Met veel ouderen gaat het financieel goed, dus is het niet zinvol om de AOW te laten meestijgen.” Ook voor linkse partijen, die voorstander zijn van verhoging van minimumloon en bijstand, ligt dit erg gevoelig. “Dat zijn de politieke keuzes die nu gemaakt moeten worden. We moeten de boel verbouwen met de winkel open. Daarom is de verhoging van minimumloon en uitkering zo cruciaal. Dat geeft lucht om die verbouwing daadwerkelijk te kunnen uitvoeren.”

Foto van twee winkelende mensen in de supermarkt

Grondwet

In Den Haag – dicht bij het vuur – zit op het ministerie van Financiën, Soler Berk, kwartiermaker Belangenbehartiger voor belastingplichtigen en toeslaggerechtigden. Een hele mondvol. Hij werkt aan de oprichting van een nieuw onafhankelijk instituut, dat particulieren en ondernemers gaat helpen met problemen met de Belastingdienst of toeslagen. Berk maakt zich al jaren zorgen over de groeiende ongelijkheid in Nederland. Hij was oprichter van de Alliantie Kinderarmoede, lid van de Commissie Sociaal Minimum en is VVD-raadslid in de gemeente Apeldoorn.

Berk grijpt graag terug naar de Grondwet. “Artikel 20 – het recht op bestaanszekerheid – wordt niet serieus genomen.” Op het moment dat dit artikel wél wordt gelezen als een ‘garantie op bestaanszekerheid’, verandert alles, stelt hij. “Dan neemt het Rijk zijn verantwoordelijkheid en zijn er lokaal geen inkomensregelingen meer nodig. Het voorkomt ook dat elke gemeente die uitvoering op haar eigen manier vormgeeft. Nu kan het zomaar zijn dat mensen in sommige gemeenten langs twintig loketten moeten en te maken krijgen met acht verschillende definities van inkomen. Dat is compleet geschift.”

Berk gaat nog een stap verder. Bestaanszekerheid als grondrecht vraagt ook dat de overheid zich proactief opstelt. “Beleidsmakers denken vaak dat mensen alles krijgen waar ze recht op hebben, maar de werkelijkheid is anders. Ook na een gehonoreerde aanvraag duurt het vaak nog maanden voordat je het geld krijgt. In de tussentijd lopen schulden op. En het geld van al die extra regelingen komt ook niet op dezelfde data binnen. Op papier hebben mensen dan genoeg, maar tijdens het afschrijven van allerlei vaste lasten staat er dus vaak toch niet voldoende op de rekening.”

Het ondergebruik bij toeslagen is 10 procent. “We bereiken 90 procent van de toeslaggerechtigden: in totaal 5,9 miljoen mensen. Dat is positief, maar we bereiken ook bijna 600.000 mensen niet. Als de overheid die mensen proactief gaat benaderen, heeft dat serieuze financiële consequenties. Ministeries begroten heel realistisch. Dit betekent dat er eigenlijk geen ruimte is om proactief op zoek te gaan. Maar als we een betrouwbare overheid willen zijn, is dat wel nodig.”

‘Als bestaanszekerheid écht een recht wordt, dan zijn er geen lokale inkomensregelingen meer nodig’

Gelijkwaardig

Als kwartiermaker heeft Berk met talloze mensen in de uitvoering gesproken, bij de Belastingdienst en gemeenten. Hij vertelt dat hij een ochtend doorbracht naast een klantmanager in de gemeente Den Haag. “Daar kwam een man, tot voor kort dakloos, die 200 euro zorgtoeslag te veel had ontvangen. Hij had 100 euro per maand te besteden en was bereid om 20 euro per maand af te lossen. Dat kon de klantmanager meteen regelen met de Belastingdienst. Later bleek hij – deels met terugwerkende kracht – recht te hebben op allerlei toeslagen. Zijn inkomen ging ineens met 600 euro per maand omhoog.” Dit verhaal riep veel vragen op bij de kwartiermaker. “Hoe is het mogelijk dat deze man nu al negen maanden moest rondkomen van 100 euro? Het risico dat hij zou terugvallen, werd daardoor alleen maar groter. Als we hier proactief hadden gehandeld, op basis van het recht op bestaanszekerheid, dan was dit niet gebeurd.”

Berk vindt het vreemd dat de Belastingdienst het recht heeft om vijf jaar te veel gekregen toeslagen terug te halen. “Maar met terugwerkende kracht toeslagen aanvragen, kan maar heel beperkt. Dat is toch niet uit te leggen? Wil je het vertrouwen van inwoners terugwinnen, dan moeten we op een gelijkwaardige manier met elkaar omgaan. Dit is mijn recht, dit is uw recht en dat kom ik brengen.” Hoe realistisch is het dat het grondrecht op een bestaansminimum gegarandeerd wordt? “Ik vrees dat de verontwaardiging hierover nog niet groot genoeg is.” Ook in Berks eigen partij levert het nog veel discussies op. “Maar dan zeg ik: jongens, het is ook om financiële redenen slecht om dit niet te doen. Gegarandeerde bestaanszekerheid brengt de maatschappelijke kosten écht omlaag. Dan krijgen mensen rust en perspectief, waardoor ze weer aan het werk kunnen, kunnen meedoen.”

Wat doet het kabinet?

Het kabinet werkt aan een hervormingsagenda inkomensondersteuning. Doel hiervan is om te zorgen voor een stelsel dat meer zekerheid biedt en begrijpelijker is voor de mensen die er gebruik van maken. Ook moet werken (meer) gaan lonen. De armoedecijfers moeten niet stijgen, maar het kabinet zet ook niet in op een daling.

De hervormingsagenda richt zich op het hele stelsel van inkomensondersteuning: fiscaliteit, toeslagen én sociale zekerheid. Een belangrijk onderdeel is de hervorming van het belasting- en toeslagenstelsel. Andere onderdelen zijn de herziening van de Participatiewet en de Wet proactieve dienstverlening, die ertoe moet leiden dat gemeenten, UWV en SVB mensen actief kunnen wijzen op regelingen waarop zij mogelijk recht hebben.

Onder het vorige kabinet is het programma Vereenvoudiging inkomensondersteuning voor mensen (VIM) van start gegaan. In dit programma werken verschillende ministeries, uitvoeringsorganisaties en gemeenten (VNG en Divosa) samen aan een oplossing voor knelpunten op korte, middellange en lange termijn. De domeinoverstijgende vereenvoudigingsaanpak voor de lange termijn is met de hervormingsagenda van de baan. VIM stopt geheel per 1 juli 2026. Het kabinet legt op deze manier volgens Divosa veel nadruk op vereenvoudigingstrajecten in de afzonderlijke domeinen. Divosa pleit voor een voldoende overkoepelende aanpak, waarbij niet in kokers wordt gedacht. Ook moet het kabinet zich blijven inzetten voor armoedebestrijding en een toereikend inkomen op het sociaal minimum, in lijn met de adviezen van de Commissie Sociaal Minimum.