De man zonder huis
Net toen op de televisie werd verteld dat 380.000 huishoudens geen huis hebben in Nederland, ging de bel. Ik deed de deur open en stond oog in oog met een man van ongeveer mijn leeftijd. De man die zo laat op de dag had aangebeld, stond daar en keek naar mij. Ik was blij met zijn zwijgen, want zijn kleren, zijn schoenen en de blik in zijn ogen vertelden meer dan ik wilde horen. Ik deed de deur weer dicht en liet hem achter met de werkelijkheid van de kou en de regen van de laatste dagen. De televisie zette ik uit omdat ik net als bijna alle andere Nederlanders goed geoefend ben in het negeren van het grootste probleem van onze tijd. Ik ging op de bank liggen, deed mijn oortjes in, luisterde naar muziek, maar slaagde er niet in om niet aan de man te denken die buiten stond en exact hetzelfde kapsel had als ik.
Je centrum van de aardbol
‘Ik heb gelukkig wel een huis’, mompelde ik en ging naar de keuken om koffie te zetten. Ik nam een eerste slok en vroeg aan mijzelf: ‘Ben je vergeten dat jij ooit ook geen huis had?’ Ik dacht aan de tijd dat ik dakloos was en inwoonde bij anderen. Tijdens het zwerven tussen de huizen van familieleden had ik begrepen dat een mens zonder vader en moeder, zonder geld, zonder vrienden, zelfs zonder eten kan, maar niet zonder huis. De plek waar iemand woont, is voor die persoon het centrum van de aardbol. Het is de plek van waaruit je reizen kunt ondernemen naar de sterren, naar de oceanen, naar het hart van je geliefde, naar ontwikkeling, naar nieuwe talenten. Wat de moederschoot is voor het kind, dat is het huis voor alle mensen van de wereld: de warme, solide basis om altijd op terug te vallen.
Een huis is meer dan alleen een dak boven je hoofd. Het gebrek eraan is de grootste aantasting van het recht van eenieder om een menswaardig leven te leiden. De persoon zonder woning heeft te maken met een aanval op zijn hele identiteit. De wooncrisis is dan ook niets minder dan dat honderdduizenden mensen in ons land beroofd zijn van het meest basale mensenrecht om een toekomst op te bouwen. De koffie smaakte niet. Ik wist dat de man die de jas aanhad die ik ook altijd draag, nog steeds voor de deur stond. Ik ging op de gang kijken en zag dat mijn schoenen weg waren. De man had ze zeker ook aan. Ik wilde mijn schoenen terug. Het was voor mij en voor iedereen in dit land tijd om de confrontatie aan te gaan met deze situatie en ik deed de deur weer open. De man zonder een huis stond daar. Hij zei: ‘Ik ben jij. Jij bent ik. Ben je ons vergeten?’
Toen ging ik een eindje lopen in de stad. Geloof het of niet, maar voor iedere deur zag ik ze staan. Ze bellen ook bij jullie aan. Horen jullie de bel niet gaan? Ze staan voor de deur en zijn een kopie van jullie.