Verscholen potentie

Vuilnismannen, plantsoendienstmedewerkers, stratenmakers, boswachters. Praktisch geschoolde medewerkers vervullen een belangrijke functie in de publieke buitenruimte, maar zijn minder zichtbaar in de wetenschap. Het afgelopen jaar liepen wij daarom een aantal dagen mee met deze publieke medewerkers om te verkennen hoe zij hun werk ervaren, wat hen gelukkig maakt en waarover zij zorgen hebben.

In een aantal gemeenten lieten de medewerkers met trots zien wat zij bedacht hadden om het werk efficiënter, klantvriendelijker en duurzamer te maken. Het bruiste er van de goede ideeën en praktische uitvindingen. Zo vertelden een paar medewerkers ons hoe zij samen met inwoners een klimaatbestendig beplantingsplan hadden ontwikkeld, werd ons een zelfontworpen veegmachine getoond die sneller om ronde plantenbakken heen kon vegen en deed een boswachter zijn ideeën uit de doeken om lokaal hout te gebruiken als richtingaanwijzers in plaats van palen uit Frankrijk te importeren.

Maar in andere gemeenten leek elk sprankje creativiteit te ontbreken. Medewerkers vertelden dat het niet hun verantwoordelijkheid was om te innoveren. Dat zij daarvoor niet de kennis hadden. Dat er toch niet geluisterd werd op het gemeentehuis. En dat hun input niet gewaardeerd werd.

Het bevestigt ons vermoeden dat niet alleen de wetenschap, maar wellicht ook de beleidspraktijk onvoldoende oog heeft voor de potentie van praktisch geschoolden. Onbewust lijken we professionalisme in het publieke domein te koppelen aan theoretische scholing, hogeronderwijsdiploma’s en specialistische kennis in geijkte beroepen als verpleegkundige, leerkracht of rechercheur. Hiermee ontdoen we praktisch geschoolden ten onrechte van hun vakmanschap. Terwijl: specialistische kennis wordt juist ook opgedaan op de vloer. Door ervaring, praktische toepassing en uitwisseling. Hierin ligt een hoop creatieve potentie van praktisch geschoolden verscholen.

Wat zijn nu meest opvallende factoren die maken dat praktisch geschoolden in sommige gemeenten wel en in andere niet met inventieve ideeën komen? Allereerst is het belangrijk dat medewerkers de ruimte krijgen om zelf hun werkzaamheden te plannen en af te stemmen (eigenaarschap en autonomie). Wij observeerden hoe degenen die met elkaar in gesprek gingen over hun werkzaamheden, ook reflecteerden op wat er beter kon en hoe zij dat konden realiseren. Bovendien hadden deze medewerkers ook de middelen om zelf dingen te maken, om te bouwen. En niet alleen in de zin van tijd en budget, maar ook letterlijk: zij hadden gereedschap en materiaal. Ten slotte zagen wij dat zij in organisaties werken met een leidinggevende die erg betrokken is bij hun werkzaamheden. Bijvoorbeeld omdat hij of zij zelf ook uitvoerende taken verricht of een achtergrond heeft in de uitvoering. Creatieve werknemers gaven aan dat hun leidinggevende luistert, aanmoedigt om nieuwe dingen te proberen, en – belangrijk – rugdekking geeft als er iets misgaat.

De samenleving is op zoek naar vernieuwende oplossingen voor de grote vraagstukken van dit moment. Vraagstukken die juist zo zichtbaar zijn in de publieke buitenruimte waar de praktisch geschoolde professional zich begeeft: klimaatveranderingen, sociale ongelijkheid en verharding, gebrek aan vertrouwen in de politiek en ondermijning.

We zien sterk terug dat veel praktisch geschoolden de vaardigheid, motivatie en toewijding bezitten die hen tot vakmensen maken. Onder de juiste omstandigheden kunnen zij ervoor zorgen dat nieuwe kennis wordt gecreëerd en bestaande kennis wordt gedeeld, verzameld en in toenemende mate geprofessionaliseerd. Praktisch geschoolden kunnen helpen de publieke buitenruimte verder te verbeteren, vanuit en voorbij hun eigen formele taken.

Organisaties zouden daarom eens wat vaker naar de creativiteit van praktisch geschoolden in hun organisatie mogen kijken en luisteren. Hun verscholen potentie biedt tal van mogelijkheden.

Peter Kruyen en Hester Paanakker - universitair docenten Bestuurskunde, Radboud Universiteit