Na lang duwen en trekken is de nieuwe Wet inburgering begin dit jaar ingevoerd.

En inmiddels druppelen de eerste inburgeraars onder de nieuwe wet bij gemeenten binnen. Gaan die mensen het nou echt tig keer beter doen nu de gemeente hun meer begeleiding biedt?

Hoe ziet die nieuwe wet eruit?

De grootste verandering is dat gemeenten weer verantwoordelijk zijn voor de begeleiding van inburgeringsplichtigen. Zij gaan goed kijken wat iemand kan en zorgen ervoor dat mensen een traject krijgen dat bij hen past. Voor vluchtelingen die een asielstatus krijgen, zijn er drie leerroutes. Een gericht op werk, een gericht op onderwijs en een ‘zelfredzaamheidsroute’. Die laatste is een soort bezemwagenroute waarmee mensen de basis van de taal meekrijgen en leren hoe ze zich in Nederland redden. Wie een asielstatus heeft, hoeft de eigen inburgering niet meer te financieren met een lening.

Klinkt best oké!

Ja, hè? De wet schijnt ook helemaal volgens het boekje te zijn. Dat wil zeggen: theoretisch onderbouwd vanuit onderzoek. Afgepaste trajecten met een sterke focus op taal schijnen goed te werken. Mensen worden zo gestimuleerd om het voor hun hoogst haalbare niveau te bereiken en dat is goed voor hun kansen op de arbeidsmarkt. Ook voorziet de wet in duale trajecten waarbij inburgering en werk gecombineerd kunnen worden; iets waar men in de praktijk al heel enthousiast over is. Ook gaan gemeenten de taallessen zelf inkopen, waardoor zij beter in staat zijn de kwaliteit te controleren.

Helemaal hosanna dus?

Nou… de praktijk is weerbarstig. In de gemeente Rotterdam bijvoorbeeld kreeg een groep inburgeraars een intensief integratieprogramma met extra taallessen en begeleiding. De verwachting was dat deze groep het een stuk beter zou doen dan de reguliere inburgeraars, maar niets bleek minder waar. Het project had wat opstartproblemen, maar het euvel was iets anders. De begeleiding van een inburgeraar is maar een klein onderdeel van een succesvol traject. Gemeenten zijn óók afhankelijk van de kwaliteit van taalaanbieders en de kansen die werkgevers willen bieden. En dat is best lastig te beïnvloeden. Bovendien zat er ook een zwarte kant aan de extra begeleiding: die was zo goed dat inburgeraars het zich lekker lieten aanleunen. Het maakte ze afwachtend en afhankelijk en dus minder zelfredzaam.

Marije van Dodeweerd

Marije van Dodeweerd is procesmanager bij Divosa en belicht in Sprank recente onderzoeken in het sociaal domein.

Oeps. Wel grappig eigenlijk.

Je kunt op papier een prachtig plan hebben, maar in de praktijk ben je afhankelijk van factoren die je niet in de hand hebt. Denk daarbij ook zeker aan de economie of aan de woningmarkt. We moeten de komende jaren door onderzoek ontdekken hoe het uitpakt.

Wanneer komen de eerste resultaten?

Zomer 2023 komen de eerste cijfers beschikbaar. Maar dan weten we alleen nog maar welke leerroutes mensen doen. Pas in 2025 beginnen zij hun inburgeringstrajecten af te ronden. En daarna zijn er nog volop ontwikkelingen in de levens van deze mensen, dus je wilt de groep langer blijven volgen. Zo zien we in de Divosa Benchmark het percentage werkenden in de groep statushouders die in 2014 naar Nederland kwam – na een coronadip – weer groeien! Nou, die mensen zijn hier al zeven jaar en ontwikkelen zich dus nog steeds.

Divosa Benchmark gaat inburgering volgen

De Divosa Benchmark Statushouders gaat vanaf volgend jaar álle inburgeraars in een gemeente volgen, uitgesplitst naar statushouders en gezinsmigranten. Zijn deze mensen geslaagd voor hun inburgering? Volgen ze onderwijs? En zijn ze aan het werk of niet? De benchmark geeft gemeenten zicht op de populatie in hun gemeente. Oók de groep die zij zelf niet meer in beeld hebben, omdat de inburgering is afgerond of er geen recht op bijstand is. Doordat de cijfers uit databestanden van het CBS komen, zijn ze goed vergelijkbaar en hoeven gemeenten zelf geen data aan te leveren.

Dus je hebt een lange adem nodig om resultaat te zien?

Inderdaad. En dan hebben we het nog niet eens gehad over de statushouders die onderwijs volgen. Die groep groeit, de laatste jaren vooral onder vrouwen. In sommige gemeenten zelfs hartstikke hard. En steeds meer statushouders volgen onderwijs op een hoger niveau door bijvoorbeeld opleidingen te stapelen. Dat geeft ook weer kansen op de arbeidsmarkt.

Dus over een decennium weten we meer?

Voor de harde resultaten op het gebied van werk en onderwijs wel, maar tussentijds valt er natuurlijk genoeg te monitoren. Je wilt op tijd kunnen bijsturen als de cijfers de verkeerde kant opgaan. Daarvoor is in de wet gelukkig ook ruimte ingebouwd. Dus of het een beetje lukt met die inburgering? We gaan het meemaken. Volgend jaar komen de eerste cijfers. Over tien jaar een eindoordeel.