En dat is precies wat ze doet. Al jaren doorkruist Milikowski het land, bij voorkeur de randen, om geografische ongelijkheid te onderzoeken en een tijdsbeeld te schetsen van dorpen en steden. Plaatsen als Delfzijl, Emmen, Heerlen en Terneuzen hebben inmiddels geen geheimen meer voor haar. Haar conclusie na al dit veldonderzoek: in Nederland groeit de kloof tussen kansrijk en kansarm, tussen centrum en periferie, tussen stad en land, tussen macht en onmacht. “Banen, kapitaal en hoogopgeleiden concentreren zich in een aantal steden. Op andere plekken verdwijnt werkgelegenheid, krimpt de bevolking en moeten ziekenhuizen en scholen hun deuren sluiten.”
Loopt die kloof precies tussen Randstad en regio of is dat te simpel gedacht?
“Het ligt inderdaad genuanceerder. In heel Nederland zijn er clusters waar de gegoede klasse zich vestigt. Vaak in het westen van het land, in succesvolle steden en randgemeenten, maar ook in bepaalde plattelandsdorpen. Daartegenover staan de plattelandsregio’s en buitenwijken van steden die te maken hebben met krimp. Tot 2035 wordt er in 54 gemeenten een bevolkingskrimp van meer dan 2,5 procent verwacht, vooral in het noorden en langs de oostgrens van het land. Daar wonen de mensen met relatief weinig opleiding, inkomen en cultureel kapitaal. Het contrast tussen deze twee plekken wordt steeds pijnlijker – materieel, maar ook immaterieel –, met als dieptepunt dat de gezondheid en levensverwachting van de inwoners verder uiteenlopen.”
Floor Milikowski
Floor Milikowski (1980) studeerde planologie en sociale geografie aan de Universiteit van Amsterdam en San Francisco State University. Ze is auteur van de boeken ‘Van wie is de stad’ (2018), ‘Een klein land met verre uithoeken’ (2020) en ‘Wij zijn de stad’ (2021). Milikowski schrijft onder meer voor De Groene Amsterdammer en het Financieele Dagblad, geeft lezingen en is regelmatig te horen en te zien op radio en tv.
Dit is volgens jou geen natuurverschijnsel, maar het gevolg van beleidskeuzes.
“De overgang naar de kenniseconomie leidde – niet alleen in Nederland, maar wereldwijd – tot een enorme trek naar de stad. Mensen wilden wonen waar het gebeurde, waar banen en voorzieningen waren. Die ontwikkeling is bewust versterkt door de rijksoverheid. In de jaren tachtig koos premier Lubbers ervoor om te investeren in de toch al bloeiende stedelijke centra in het westen van het land, zoals de regio’s rond Schiphol en de Rotterdamse haven. Het was de tijd van economische crisis en massawerkloosheid en het idee was dat kansrijke regio’s moesten worden klaargestoomd voor de mondiale concurrentie. En dat werkte: de economie groeide en de arbeidsproductiviteit nam toe.
Maar de verwachting dat deze welvaart zou doorsijpelen naar andere delen van het land, kwam niet uit. Sterker, het succes van de ene plek ging ten koste van de welvaart elders. Iedere keuze voor woningbouw, infrastructuur, scholen en cultuur in de Randstad was een keuze om níet te investeren in Zuid-Limburg, Noordoost-Groningen en Zeeuws-Vlaanderen. Dit was een trendbreuk met de decennia na de Tweede Wereldoorlog, toen het Rijk kwetsbare regio’s juist actief ondersteunde. Met allerlei verhuissubsidies voor fabrieken en bedrijven en met het spreidingsbeleid van de rijksdiensten. Zo ging de PTT naar Groningen en het CBS naar Heerlen. Toen dat stopte, toen Den Haag er niet meer was voor deze regio’s, ontstond daar een gevoel van verslagenheid.”
Is het wel zo slim om kunstmatig ergens banen te scheppen? Valt het zaad dan niet op de rotsen?
“Dat klopt, de overheidswerkgelegenheid was niet ingebed in de lokale economie en geen vliegwiel voor verdere economische dynamiek. Daarom is het huidige beleid dat regio’s op zoek gaan naar hun eigen identiteit en kracht. Dat gebeurt onder meer met de zogenoemde Regiodeals, waarmee het Rijk samen met gemeenten, provincies en onderwijsinstellingen investeert in een gebied. Het is mooi als er dan nieuw elan en een nieuw type economische activiteiten ontstaan, toegesneden op de regionale situatie. Die mogelijkheden zijn er zeker, denk aan de energietransitie en aan een duurzame landbouw en maakindustrie. Realisme is daarbij wel belangrijk; niet iedere regio kan en moet hetzelfde ambiëren. Creatieve kenniswerkers gaan niet in Delfzijl wonen – ook niet als je daar een hippe bibliotheek neerzet.”
Krimp staat niet per definitie gelijk aan dichtgespijkerde ramen, zeg jij.
“Dalende inwonertallen vind je ook in op zichzelf mooie dorpen en gebieden. Kijk naar het Groninger landschap, die uitgestrektheid, die prachtige oude terpdorpjes … Bovendien zijn er ook verschillen in krimpregio’s zelf: het centrumdorp doet het bijvoorbeeld best goed, terwijl de dorpjes daaromheen verarmen. Neemt niet weg dat leegstand, verval en verpaupering ook voorkomen, en dat is schrijnend. Het is heel ingewikkeld om dat tegen te gaan, omdat onze financiële modellen uitgaan van groei. Normaal gesproken financieren we de sloop van vastgoed uit de verkoopopbrengsten van de nieuwe woningen op die plek. Maar dat gaat natuurlijk niet in krimpgebieden. Gelukkig is er op een gegeven moment een sloopfonds gekomen met overheidsmiddelen. Dit heeft ervoor gezorgd dat bijvoorbeeld Delfzijl verouderde flats heeft kunnen vervangen voor ouderenwoningen en een zorg- en winkelcentrum. Laagbouw, een stuk mooier en met een duidelijke functie in de stad.”
Wat zou jij doen als je bestuurder van een krimpgemeente was?
“Om te beginnen zou ik de mentale switch maken dat mijn dorp niet meer gaat groeien, nu niet en in de toekomst niet. Het gaat erom van die omstandigheid het beste te maken, zodat de inwoners een prettig, fatsoenlijk leven kunnen leiden. Concreet betekent dit dat ze toegang houden tot basale voorzieningen, zoals onderwijs en zorg. Ik zou de plaatselijke economische mogelijkheden tot uitgangspunt nemen, zorgen dat het onderwijs daarop aansluit en, heel belangrijk, lobbyen voor infrastructuur. Met goede wegen en openbaar vervoer kunnen jongeren in het dorp of in ieder geval in de regio blijven wonen. Daarnaast is regionale samenwerking onontbeerlijk, je moet het samen oplossen. Je hebt niets aan onderlinge competitie over welke gemeente de sportclub krijgt en welke de middelbare school.”
BBB zegt op te komen voor ‘mensen op het platteland die moeten smeken of alsjeblieft de bibliotheek of het zwembad mag openblijven.’
“Vaak wordt onderschat hoe pijnlijk dat is. Zelf woon ik in De Watergraafsmeer in Amsterdam en als ik nu uit het raam kijk, zie ik hoe de riolering wordt vervangen, het straatwerk wordt opgeknapt en nieuwe bomen worden geplant. Het is een luxe om ergens te wonen waar de dingen mooier en beter worden, in plaats van dat alles constant afbrokkelt. Stel je voor dat je in een regio woont die dertig, veertig jaar geleden nog bloeide, weliswaar deels kunstmatig, maar toch. Er waren voorzieningen, er woonden voldoende mensen. Maar dan verdwijnt de werkgelegenheid, trekken jongeren met talent en ambitie weg en blijven de minst draagkrachtige mensen achter.
En vervolgens verdwijnen ook de bus, de pinautomaat en de basisschool – voorzieningen die niet alleen nodig zijn om gewoon je leven te kunnen leiden, maar ook een sociale functie hebben. Een bibliotheek en biljartclub bijvoorbeeld zijn ontmoetingsplaatsen en ankers voor een gemeenschap. Het rendementsdenken van de jaren tachtig en negentig veronderstelde dat centralisering en schaalvergroting zouden leiden tot efficiency en meer kwaliteit – je moet wat verder reizen, maar dan heb je ook wat – maar inmiddels weten we dat dit zeker bij maatschappelijke voorzieningen niet het geval is. Zo bekeken staan de mensen in de krimpdorpen dubbel met lege handen: ze hebben geen eigen voorzieningen meer en de voorzieningen verderop zijn echt niet beter en toegankelijker geworden.”
De provincie Groningen vraagt een mega-investering van 30 miljard euro van het Rijk ter compensatie van de gaswinning, te besteden aan sociale cohesie, leefbaarheid en het aardgasvrij maken van woningen. Terecht?
“Het noorden heeft het gevoel dat ze de laatste decennia zijn leeggeplunderd, niet zijn gecompenseerd voor de schade en ook anderszins zijn achtergesteld. Dat is een volkomen terecht sentiment. Maar voordat er grote bedragen naartoe gaan, moet er een doordacht plan zijn. Hoe ziet de toekomst van de regio eruit qua economische ontwikkeling, wonen, onderwijs en mobiliteit?
Belangrijk is een betere verbinding met de rest van Nederland. Ik ben groot voorstander van de Lelylijn. De aanleg van die snelle treinverbinding tussen de Randstad en Groningen heeft echter ook weer allerlei consequenties. De noordelijke plaatsen die de stations krijgen, zullen groeien en andere plaatsen leegzuigen. Het kan ook zijn dat meer mensen gaan werken in de Randstad en wonen in het noorden, waardoor dat een meer forensische regio wordt. Daarover moet je van tevoren goed nadenken.
En ook hier geldt: wees realistisch. Ik zie scenario’s voorbijkomen dat iedereen in de toekomst uit het westen naar het noorden en het oosten zal verhuizen, onder meer vanwege de zeespiegelstijging. Het klopt dat de grootste trek naar de stad achter de rug is, en dat meer mensen rust en ruimte zoeken, maar die regio’s gaan echt de Randstad niet vervangen als economisch hart van het land. Baseer je beleid dus niet op dat soort aannames.”
Volgens electoraal geograaf en onderzoeker Josse de Voogd wonen heel veel Nederlanders op een plek die niet per se in stad of platteland is in te delen: middelgrote plaatsen, kleine stadjes, grote dorpen.
“Ja, pakweg Nieuwegein, Purmerend en Helmond. Dat zijn plaatsen die in de jaren vijftig en zestig zijn gebouwd vanuit het idee van een functiescheiding tussen wonen en recreëren en de auto als oplossing voor alles. Dat zorgde voor monotone woonwijken en een totaal gebrek aan ontmoetingsplekken en gewortelde gemeenschappen. De lokale winkelcentra bestaan vaak ook uit alleen uit de saaie, bekende ketens.
Het vraagt heel bewust beleid om deze plaatsen ziel en levendigheid te geven. Tot voor kort werd aan de tekentafel in Den Haag bedacht hoe de ruimtelijke inrichting van Nederland eruit moest zien. Nu moeten we terug naar een kleinere schaal, gebaseerd op het besef dat ieder dorp en iedere stad iets anders nodig heeft. Alleen als je de verschillen in demografie, ligging en economische dynamiek in ogenschouw neemt, kun je verstandige sociaal-economische en ruimtelijke plannen maken.”
Is krimp de bron van politieke onvrede? BBB is in het hele land populair. Dat zijn lang niet allemaal mensen die dagelijks hinder ondervinden van de verwaarlozing van het landelijk gebied.
“Heel veel groepen voelen zich in de steek gelaten door Den Haag. Al twintig jaar hoor je het verhaal dat bestuurders niet geïnteresseerd zijn in de zorgen van de mensen in de achtergestelde delen van Nederland, dat ze niet begrijpen wat daar speelt. De boeren staan daar nu symbool voor, maar hiervoor hadden we Fortuyn, Wilders en Baudet. Eerlijk gezegd zie ik BBB wel als een vooruitgang, omdat die partij oplossingsgericht is en minder op de onderbuik speelt.
Johan Remkes sprak in zijn stikstofeindrapport over het ‘dédain waarmee de culturele voorhoede in politiek en media over de rest van Nederland spreekt’. Daar heeft hij echt gelijk in. Nederland is geen homogeen land. Daarin schuilt een grote schoonheid, maar we slagen er niet in de verschillen in leefstijl en overtuigingen te omarmen, respecteren en tolereren. Het slaat nergens op om de boeren nu te zien als de wortel van al het kwaad. We hebben met z’n allen gekozen voor schaalvergroting in de landbouw. Tegelijk ontkomen we niet aan de transitie naar een circulaire, groene samenleving – en dat gaat pijn doen.”
Je haalt graag voormalig Rabo-econoom Barbara Baarsma aan, die in talkshows placht te vertellen dat al dat ongenoegen nergens voor nodig is omdat het hartstikke goed gaat met Nederland. ‘Al die mensen kunnen toch met vakantie en hebben een flatscreentelevisie?’
“Macro gezien heeft ze gelijk, maar ze verzuimt te vertellen dat niet heel het land in gelijke mate profiteert van de economische groei. Bovendien hebben mensen in het leven meer nodig dan vakantie en een flatscreentv. Het gaat om toekomstperspectief, het gevoel dat je vooruit kunt komen en dat je kinderen het beter krijgen dan jijzelf.
Er zijn talloze plekken in ons land waar de ontwikkelingsmogelijkheden en carrièrekansen beperkt zijn, waar de zorg-, mobiliteits- en onderwijsvoorzieningen beperkt zijn. Daarmee wordt mensen de kans ontnomen om hun dromen waar te maken, of in ieder geval het gevoel dat die dromen enigszins binnen handbereik liggen. En als zij dan kijken naar het bruisende, kosmopolitische en hoogopgeleide centrum van het land, naar al die mensen die zich op geen enkele manier verbonden voelen met jou in Emmen of Kerkrade, dan steekt dat en wordt de kloof als nog groter ervaren.”
Maar toch … Nederland is klein. Een Amerikaan of zelfs Italiaan lacht om onze afstanden.
“Ach joh, pak even de auto, de trein of het vliegtuig – dat is enorm bubbeldenken, dat hoort bij een ontwikkelde, bevoorrechte positie. Mensen uit een lage sociaal-economische klasse gaan niet 50 kilometer verderop naar het theater of naar de andere kant van de stad om te lunchen. Hun actieradius is vaak beperkt tot een reistijd van maximaal een half uur. Net als dat het voor veel mensen een te grote stap is om te verhuizen naar een plaats waar wel banen en voorzieningen zijn. Ik woon met mijn gezin in de wijk waar ik ben opgegroeid. Hier liggen mijn wortels, mijn familiegeschiedenis, hier ben ik iemand. Daarom snap ik zo goed dat mensen in een krimpdorp blijven wonen, ook al is het daar niet meer zoals het was. Het is je thuis.”