Een transformatie bewerkstelligen in het denken en handelen van de complete Rijksoverheid.

Er zijn mensen die een minder veelomvattende taakomschrijving hebben. Erik Pool gaat er echter niet onder gebukt. Pool, topambtenaar, schrijver en praktisch filosoof, is een optimistisch mens. Na de problemen rond de toeslagen, jeugd zorg, stikstof, Groningen en vluchtelingenopvang, heeft de overheid een ethiekprogramma gelanceerd. Maar van cynische opmerkingen over verdronken kalveren en gedempte putten – ‘goed bezig hoor’ – moet hij niets hebben. “Natuurlijk is er reden om sceptisch te zijn over het functioneren van de overheid, maar één ding is zeker: als je niets doet, dan is het helemaal verloren. Ik ben hoopvol over ons verandervermogen. De verbeterplannen zijn geloofwaardig, de inzet groot, we gaan met elkaar presteren én leveren.”

Ethisch tekort

Als programmadirecteur Dialoog en Ethiek gaat Pool samen met zijn tienkoppige team het ‘ethisch tekort’ bij de Rijksoverheid helpen oplossen. Dat doen zij door de gesprekscultuur te verbeteren. Voortaan moeten ambtenaren de tijd en de ruimte ervaren om met elkaar te praten over morele vragen, gevoeligheden en werkkwesties die hen dwarszitten.

Om deze gesprekken in goede banen te leiden, worden er overal in de Rijksdienst gespreksleiders opgeleid; inmiddels zijn dat er 185 en iedere week komen er vijf tot zes bij. “Deze ambtenaren zijn getraind in verschillende praktische filosofische gespreksvormen. Een voorbeeld is de socratische techniek, waarbij de dialoog centraal staat en niet het overtuigen of bereiken van resultaten. Iedere techniek is geschikt voor een ander soort gesprek. Soms wil je lessen trekken uit het verleden, soms toetsen of je een goed besluit gaat nemen en soms een visie ontwikkelen op een maatschappelijke opgave. Overigens begint zo’n gesprek vaak gewoon als werkoverleg, maar dan met een diepere laag, omdat er ethische vragen aan de orde komen.”

Op deze manier ontstaat er volgens Pool ruimte voor ambtelijke autonomie: het vermogen om op (grond)wettelijke of ethische gronden in te gaan tegen een opdracht van hogerhand. “Tegenspraak is een onmisbare kracht, niet alleen in de democratie, maar ook in de bureaucratie. Als ambtenaren hun baas alleen maar naar de mond praten, wordt hun expertise niet aangesproken. Dit is slecht voor de kwaliteit, uitvoerbaarheid en rechtsstatelijkheid van het beleid. Hoe kon het zo misgaan met de toeslagen? Omdat te veel ambtenaren meegingen in een systeem waarvan ze dachten dat het door hun superieuren werd gewenst.”

De uitkomst van een morele afweging is toch van persoon tot persoon verschillend? Op iedere ambtelijke afdeling zijn er rekkelijken en preciezen, ook als het op ethiek aankomt.

“In de eerste maanden van het programma hebben we inderdaad vaak moeten uitleggen dat het niet ons doel is om de opvattingen van de individuele ambtenaar meer gewicht te geven. Het is onderdeel van het ambtelijk vakmanschap om die kleine kriebel in je buik, het gevoel dat iets niet deugt, te veralgemeniseren en professionaliseren. Dat kan door je persoonlijke intuïtie te delen met collega’s en leidinggevenden en onderdeel te maken van een collectieve lijn. Hét houvast hierbij is de Grondwet, waaraan iedere ambtenaar in Nederland is gebonden. Zo breng je persoonlijke ethiek naar het niveau van organisatie- en beroepsethiek.”

Erik Pool (1961)

was topambtenaar bij het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en statenlid in Zuid-Holland. In 2021 werd hij programma-directeur Dialoog en Ethiek voor de hele Rijksoverheid. Over het ambtelijk métier schreef hij de boeken ‘Weerwoord en waarheid’, ‘Liefde en leiderschap’ en ‘Macht en moed’. Bij het laatste boek hoort ook een praktijkboek, dit najaar tegen kostprijs op de markt gebracht, zodat ook mensen buiten de overheid er profijt van kunnen hebben. Samen met zijn vrouw is Pool grondlegger van La Scuola, een academie voor levenskunst.

‘Te veel ambtenaren gingen mee in een systeem waarvan ze dachten dat hun superieuren het wensten’

Begin vorig jaar luidden topambtenaren in NRC de noodklok over de politiek die hen onder druk zet en niet zit te wachten op allerlei mitsen en maren.

“De verhouding tussen politiek en ambtenarij is scheefgegroeid. In de Haagse snelkookpan eisen politici goed scorende quick fixes, ondanks dat dit lang niet altijd haalbaar is bij fundamentele problemen. Het laatste wat ze daarbij kunnen gebruiken, zijn storende en probleemverergerende feiten. Dus waar blijf je dan als ambtenaar met je zorgvuldige, onpartijdige en af gewogen advies?

Politiek-ambtelijke spanning speelt vooral in de top van de ministeries. Maar ook op andere niveaus is het niet vanzelfsprekend dat iedereen vrijuit spreekt, dat lagere ambtenaren kritisch durven zijn tegenover hogere ambtenaren. Onderzoek van het A+O-fonds van het Rijk maakt duidelijk dat op verschillende plaatsen bij de Rijksoverheid nauwelijks ruimte is voor tegenspraak. Het gevolg is dat ambtenaren gaan twijfelen of ze wel het goede doen, of hun in spanningen effectief zijn, of overheidsgeld terechtkomt bij de groepen die dat het hardste nodig hebben, of ze nog wel gemotiveerd zijn voor hun werk … Veel frustraties – of vakmatige morele pijn, zoals ik het noem – ontstaan zo.”

Hoe kun je het beste omgaan met die pijn?

“Allereerst moet je als ambtenaar een bepaalde weerbaarheid opbouwen, want dit is nu eenmaal part of the job. Tegelijk moeten de organisaties hun uiterste best doen om te zorgen dat ambtenaren hun werk naar eer en geweten kunnen doen. Dat begint met een leiding die een werkklimaat creëert waarin mensen zich veilig en vrij voelen. Belangrijk is dat leidinggevenden in staat zijn een moeilijk gesprek te leiden over ethische dilemma’s en weten wanneer ze een signaal serieus moeten nemen en een individuele ambtenaar niet alleen moeten laten staan. Als leidinggevende moet je bereid zijn om beleid collectief niet uit te voeren, als je samen vindt dat het grondwettelijk niet deugt of niet uitvoerbaar is.

Goed leiderschap houdt verder in dat je ingrijpt als het te druk is. Als er te veel dossiers liggen en het tempo en de werklast te hoog zijn, dan verdwijnt logischerwijs elke mogelijkheid om te spreken over een kleine kriebel of een belangrijk signaal. Tot slot is er een verantwoordelijkheid van politieke bestuurders om de organisatie in staat te stellen de kwaliteit te leveren die we inmiddels verlangen van de overheid. Dat betekent dat zij oog hebben voor het ambtelijk functioneren en stoppen met het formuleren van opdrachten die vooral dienen ter profilering in de Tweede Kamer of de media.”

01_2024_Sprank_liggend_Pool

Is het angst? Durven ambtenaren geen kritiek te leveren op hun (politieke) bazen?

“Het is mensen eigen om niet graag te willen af wijken van de groep. Bovendien zijn alle werknemers afhankelijk van het oordeel van hun meerderen. Tegenspraak kan nadelige gevolgen hebben voor je werkpakket of carrière. Bij de overheid is dat erger dan in andere arbeidsorganisaties, aangezien wij ons werk hebben georganiseerd in hiërarchie.

Iets anders is dat sommige ambtenaren te maken krijgen met politieke druk via de publieke opinie. Het komt voor dat ze met naam en toenaam worden genoemd in de (sociale) media. Dit alles zorgt voor angst en risico’s, waardoor mensen liever meegaan met de massa dan helder positie kiezen. Het is niet gemakkelijk om hier iets aan te doen. Een nieuwe bestuurscultuur creëren en het ethisch bewust zijn veranderen bij de overheid is een weg van járen. Als wijzelf of de politiek denken dat we dit op korte termijn opgelost hebben … nee.”

Speelt deze problematiek ook op gemeentelijk niveau?

“Zeker, ook gemeenteambtenaren ervaren in de hiërarchische lijnen geregeld een gebrek aan ruimte voor tegenspraak, blijkt uit onderzoek van onderzoeksinstituut I&O Research. De politiek-ambtelijke verhoudingen kun je niet helemaal vergelijken. In veel gemeenten verloopt de samenwerking tussen ambtenarij, college en gemeenteraad heel organisch, hoewel er ook gemeenten zijn waar ambtenaren wel degelijk worden meegezogen in het politieke spel.

Hoe dan ook is de hunkering van ambtenaren om goed werk te leveren overal hetzelfde. Dat resulteert in dezelfde professionele morele pijn. Daarom zijn wij nu in gesprek met de VNG om dialoog en ethiek ook in gemeenteland te introduceren.”

Columnist Sheila Sitalsing schreef in de Volkskrant: ‘Wat moet je als ambtenaar als je straks de opdracht krijgt om te onderzoeken of asielzoekers zonder proces naar Rwanda kunnen worden verscheept, of Nederlanders met een dubbel paspoort kunnen worden uitgesloten van het stemrecht?’ Zeg jij het maar.

“Voorstellen die strijdig zijn met de Grondwet, mag je als ambtenaar niet uitvoeren. Dat is hartstikke duidelijk. Het wordt spannend als jouw politieke baas dat van je vraagt. Dan ontstaat er een conflict tussen ambtelijke dienst en politieke aansturing. Aan de andere kant is het niet zo dat we met het mogelijke kabinet met de PVV ineens een risico hebben dat we hiervoor niet hadden. Groningen en het toeslagenschandaal waren immers ook ernstige schendingen van de waarden van de Grondwet.

‘Het is onderdeel van het ambtelijk vakmanschap om die kleine kriebel in je buik te professionaliseren’

Je kaatst de bal ook terug. Want de morele leegte bij de overheid weerspiegelt de morele leegte in de maatschappij, zeg je.

“In de afgelopen decennia van economische hoogconjunctuur was (bijna) alles met geld op te lossen. Daardoor is de moderne mens verleerd om te spreken over waarden en deugden. Hoe gaan we met elkaar om? Wat is werkelijk van belang in ons leven? In welke bewoordingen laten we ons uit over de democratische rechtsstaat? Het is aan politieke leiders om die noties terug te brengen. De gesprekken die nu plaatsvinden over de vorming van een nieuw kabinet, over rechtsstatelijkheid, de harde ondergrens van de Grondwet en het democratisch ethos, zijn een goed begin.

Ook burgers hebben een opdracht. In de relatie met de overheid zijn zij zich gaan gedragen als consumenten. Alles moet snel, alles is maakbaar. Ik kan me voorstellen dat het sociaal domein daar ook mee te maken heeft. Mensen bellen het jeugdteam, bijvoorbeeld, en verwachten dat dit morgen hun probleem heeft opgelost. Redelijkheid en geduld hebben het onderspit gedolven. Toegegeven, de overheid is hier zelf ook debet aan, door zich op stellen als bedrijf. Met stadswinkels in plaats van gemeentelijke balies, en een paspoort dat wordt gezien als een product, in plaats van een pakket van rechten en plichten. Over de hele linie zijn we de laag van de rechten en plichten kwijtgeraakt. Het gaat ambtenaren helpen om beter werk te leveren als dat besef weer terugkomt in de samenleving.”

Je bent aanhanger van de praktische filosofie. Wat is dat precies?

“Oorspronkelijk, zo’n 2.500 jaar geleden, was de filosofie gewoon een manier van doen en leven. Pas in de loop van de eeuwen is het een soort parallelle werkelijkheid geworden in kloosters en universiteiten. De praktische filosofie haalt de filosofie weer terug naar het dagelijks bestaan en geeft concrete handvatten om een goed leven te leiden en een goede ambtenaar of bestuurder te zijn. In het werk heeft dit mij geleerd om een andere leider te zijn. Ik begon Angelsaksisch en topdown, zou je kunnen zeggen – vertrouwen is goed, controle beter –, maar ben meer Rijnlands geworden: gezamenlijke doelen formuleren, met medewerkers praten en proberen hen te inspireren. Dankzij de filosofische gesprekstechnieken kan ik het bijbehorende overleg heel precies en betrokken voeren.”

‘Als er te veel dossiers liggen, dan verdwijnt elke mogelijkheid om over signalen te spreken’

En in het leven?

“Een goed leven begint voor mij met zingeving, het idee dat wat ik doe ook nut heeft buiten mijn eigen leven. Een goed leven is niet afhankelijk van materiële welvaart, het is een manier van zijn. Voor onze samenleving houdt een goed leven in dat burgers worden gehoord en gezien door de overheid en dat recht en rechtvaardigheid hoog in het vaandel staan. Dat zijn geen abstracte, modieuze termen, maar de grondbeginselen van onze maatschappij.

De eerste die dit uitwerkte, was de Griekse wijsgeer Aristoteles. Ieder vrij mens heeft een rol als burger in onze democratie, schreef hij. Dat hebben we politiek vertaald in het actief en passief stemrecht, maar heeft ook een burgerschapskant: we moeten zorgdragen voor de wereld om ons heen. Aristoteles benadrukt dat individueel welzijn bestaat bij de gratie van de gemeenschap. Verder zegt hij dat de verschillen niet te groot mogen worden tussen de mensen die veel en de mensen die weinig hebben. Anders bereik je een punt waarop er te grote spanningen ontstaan en een democratie niet meer kan functioneren. Van Aristoteles mocht de rijkste burger niet meer dan vijf keer zo veel hebben als de armste. Die verhouding is niet meer van deze tijd, maar je ziet ook vandaag de gevolgen van te grote ongelijkheid.”

Welke instapfilosofen raad je nog meer aan?

“Of het instapfilosofen zijn weet ik niet, maar ik noem er twee van wie het gedachtengoed waardevol is voor ambtenaren. Een denker die pregnant heeft gewezen op de eigen verantwoordelijkheid van ambtenaren, ongeacht de politieke opdracht, is Hannah Arendt. Denk maar aan haar boek ‘De banaliteit van het kwaad’ over het Eichmannproces. Daarin zet zij uiteen hoe in nazi-Duitsland alle ambtenaren die zelf het idee in stand hielden dat hun beslissingen nauwelijks gewicht in de schaal legden, samen een nietsontziende moordmachine vormden.

Arendt is ook vurig pleitbezorger van het goede gesprek. In de ontmoeting met andere mensen moeten wij ‘tevoorschijn komen’, anders doen we onszelf en die ander tekort. Zij daagt ons uit om verantwoordelijkheid te nemen voor de ‘tussenruimte’, zoals ze dat noemt: de ruimte waar we elkaar ontmoeten en ons samenleven wordt gevormd.

Daarnaast noem ik de vorig jaar overleden Zwitserse filosoof en schrijver Peter Bieri, die laat zien hoe je actief aan de slag kunt gaan met de vorming van je persoonlijkheid. Hoe je je autonomie en zelfstandigheid behoudt in deze hectische wereld, waar iedereen voortdurend van alles van je wil. Hij helpt om je eigen koers scherper te bepalen.”

Tot slot: durf je op verjaardagen nog wel te vertellen dat je rijksambtenaar bent?

“Ik merk dat ik gauw word aangesproken op alles wat er is misgegaan bij de overheid. Dat is niet per se leuk, maar het sterkt mij ook in mijn beroepstrots. Hier zit ik op een plek waar ik werkelijk iets kan betekenen voor de samenleving. Al mijn collega’s zijn dit werk ooit gaan doen – en houden het vol – omdat zij de publieke zaak willen dienen. Het maatschappelijke belang ontstijgt het particuliere belang, en dat maakt het mooi.”