Vier op de vijf gemeenten hebben een wijkteam. Soms heten ze buurtteam of gebiedsteam.

Het verschilt wat ze precies doen, maar het gros handelt in ieder geval de aanvragen af voor zorg en ondersteuning. Een deel verleent ook lichte ondersteuning. Wat alle wijkteams gemeen hebben, is dat ze diep in de wijken en buurten zitten en de medewerkers goed weten wat er speelt. Les één: het streven naar zelfredzame inwoners is een mooi ideaal, maar voor sommige mensen gaat dit never-nooit-niet lukken.

Wat voor vragen krijgen de wijkteams?

Heel divers. Er zijn mensen die een rechttoe-rechtaan aanvraag indienen voor een scootmobiel of traplift. Mensen die brieven van instanties ‘vertaald’ willen hebben. Mensen die relatief klein ongemak opblazen en voor wie ‘je het leven moet ondertitelen’. Zij werpen te makkelijk de handen in de lucht en zeggen ‘Help mij, ik kan het niet zelf’. Maar er zijn ook mensen die steeds weer wegzakken in de modder van hun eigen leven. Een wijkteammedewerker noemt hen moerasvogels: excentriekelingen bij wie je continu de vinger aan de pols moet houden. En dan zijn er zorgmijders: mensen die zeven jaar zonder gas, water en licht leven en toch niet om hulp vragen.

Marije van Dodeweerd

Marije van Dodeweerd is procesmanager bij Divosa en belicht in Sprank recente onderzoeken in het sociaal domein.

En voor die laatste groepen is zelfredzaamheid te hoog gegrepen?

Kijk, voor veel mensen kunnen buren, familie of het welzijnswerk veel betekenen. Maar wie bij het wijkteam aanklopt, heeft dat netwerk niet altijd. Zeker in wijken waar de problemen zich concentreren, ontbreekt het daaraan. Een belangrijke taak van wijkteammedewerkers is dan ook het opbouwen of repareren van het haveloze netwerk van buurtbewoners. Een netwerk dat soms ook keihard is stukgemaakt door de stadsvernieuwing waardoor verbanden in de wijk zijn verbroken. Dus is vaak de vraag: Waar komen hier de mensen bij elkaar om koffie te drinken? Welke leuke activiteiten zijn er? En waar zitten de vrijwilligers die kunnen helpen met papierwerk? Zonder zo’n infrastructuur valt er namelijk niet af te schalen.

Collega’s doen ertoe, maar ze wisselen vaak van baan

Overleggen is de tweede natuur van wijkteammedewerkers. Casusbespreking volgt op casusbespreking en dat is ook noodzakelijk. Niet alleen omdat een collega kan zeggen: ‘Hé, heb je er weleens aan gedacht om een jongerencoach in te zetten?’, maar ook omdat collega’s het zien en waarderen als je in een moeilijke situatie toch een stapje vooruit hebt weten te zetten, hoe beperkt ook. Complimenten helpen het werk in perspectief te blijven zien en vol te houden. Toch geven veel wijkteammedewerkers er de brui aan. Oorzaken: te hoge werkdruk en een gebrek aan doorgroeimogelijkheden.

Afschalen?

Ja, afschalen. Dat is het ding van deze tijd, hè? Wijkteammedewerkers spreken met mensen met problemen, bieden soms zelf ondersteuning, maar koppelen hen vooral ook aan andere initiatieven waar ze genoeg hulp kunnen vinden om weer verder te kunnen. En het liefst is die ondersteuning licht van aard. Denk aan vrijwilligers, het eigen netwerk, jongerencoaches en welzijnswerkers. Mensen die aandacht kunnen geven, een keer met iemand naar de bibliotheek kunnen. Daarmee geven ze niet alleen praktische ondersteuning, maar voorzien ook in een fundamentele behoefte: gezien worden. Voor een deel van de wijkteammedewerkers die een achtergrond hebben in de zorgverlening, is afschalen een nieuwe tak van sport. Maar hoe langer ze het doen, hoe meer ze zien in de mogelijkheden van wat in gemeentejargon het ‘voorliggend veld’ of de ‘sociale basis’ wordt genoemd.

En wat als er juist meer nodig is?

Dan moet er opgeschaald worden. Maar daar zijn wijkteammedewerkers geen fan van op het moment. In een jeugdteam vertelden de medewerkers mij dat als ze specialistische hulp willen inzetten, ze tegenwoordig eerst de zorginstelling bellen en vragen hoe lang de wachtlijst is. Of er vindt een grote belronde plaats om te kijken of er überhaupt een instelling is die het aandurft om iemand te behandelen. Want specialisten houden niet van mensen met drie diagnoses. Daarop zijn hun behandelprogramma’s niet ingericht. Ja, dan moet het wijkteam zich er toch weer zelf om bekommeren. Dan komt er een pappen-en-nathouden-plan totdat de passende zorg wel beschikbaar is.

Niet makkelijk, dat wijkteamwerk.

Inderdaad niet. Je kunt er niet even een beslisboom bij pakken en klaar. Alle vraagstukken zijn dubbelzinnig en onzeker. Als je de voorbeelden uit de praktijk hoort, snap je ook waarom dat ideaal van zelfredzaamheid soms wat belachelijk voelt. Maar het mooie is dat wijkteammedewerkers er wel naar blijven streven. Ze blijven aan die netwerken bouwen en geloven dat mensen zich kunnen ontwikkelen. Hoe klein de stapjes soms ook zijn en hoe onvermijdelijk de terugval. Eigenlijk gek dat slechts een derde van de wijkteams het vergroten van de zelfredzaamheid als expliciete doelstelling heeft. Dat zou 100 procent moeten zijn.

Verder lezen?

Dit artikel is gebaseerd op mijn werkbezoeken aan twee verschillende wijkteams en op twee onderzoeken van Movisie: ‘Blik op het werk van José, Mehmet en andere wijkteamleden. Wat belemmert en helpt wijkteams?’ (2021) en ‘Sociale (wijk)teams: vijf jaar later’ (2020).