Stop met mensen lageropgeleid noemen. Ze zijn práktisch opgeleid.

Dat is niet slechter dan theoretisch opgeleid, aldus opiniemaker Marianne Zwagerman onlangs tijdens een bijeenkomst met ondernemers. Het filmpje is meer dan een miljoen keer bekeken en duizenden keer gedeeld. Nelie Groen, directeur van het Technisch College Velsen, Tender College en Maritiem College in IJmuiden, juicht de oproep toe. “Mensen hebben het algemene idee dat lageropgeleid voor kansarm staat. Onterecht. Er is héél veel vraag naar technische mensen als loodgieters, monteurs en elektriciens. We hebben ze echt hard nodig, bijvoorbeeld voor de energietransitie. Op het Technisch College hebben we een ‘wall of fame’ met portretten van oud-leerlingen. Nou, daar zitten jongens bij die een prachtig eigen bedrijf hebben opgezet en meer verdienen dan ik.”

De negatieve beeldvorming over lager opgeleiden begint al vroeg. Groen: “Leerlingen die praktisch ingesteld zijn, moeten in het basisonderwijs vooral uit boekjes leren. Zij raken daar niet geprikkeld door. En dan is daar ook nog die tweedeling in de Citoscore: dit is een theoretische toets, praktische kwaliteiten worden niet getoetst. Leerlingen die laag scoren, voelen feilloos aan hoe ze in feite afgeserveerd worden ten opzichte van leerlingen die het theoretisch wel goed doen. Maar in het middelbaar beroepsonderwijs, als ze binnen de context leren, floreren deze kinderen en ervaren ze dat ze meer kunnen dan ze dachten. Het aanspreken van meerdere intelligenties zou ook in het basisonderwijs realiteit moeten zijn.”

Praktische intelligentie

In het voorstel van opiniemaker Zwagerman om het niet langer over lager- en hogeropgeleiden te hebben, maar over praktisch en theoretisch geschoolden, ziet Groen niet direct de oplossing. “Daarmee creëren we opnieuw een tegenstelling. De basis van een verdraagzame maatschappij is dat als jij er mag zijn, de ander er ook mag zijn. Dat iedereen zich erkend voelt, los van de terminologie.” Dat we mede door Zwagerman nu nadenken over taalgebruik, verwelkomt Groen. Zelf spreekt ze al zeker tien jaar over ‘praktische intelligentie’ als ze het over haar leerlingenpopulatie heeft. “Met taal erken je volwaardigheid en gelijkwaardigheid. Wij zeggen altijd: ‘Boost your brains, use your hands’.”

Groen werkt hard aan waardering voor het ambacht door zichtbaar te maken wat je met praktisch onderwijs kunt bereiken en door zoveel mogelijk contact te leggen met de Tweede Kamer en onderwijsbeleidsmakers in Den Haag. “De beleidsmakers van het voortgezet onderwijs en het beroepsonderwijs zitten daar in twee aparte torens! En de mensen met wie wij praten zijn helaas allemaal theoretisch geschoold, waardoor het soms moeilijk is om duidelijk te maken waar we het precies over hebben.” Toch is Groen ervan overtuigd dat de waardering voor praktisch intelligente mensen op termijn wel komt. “We beginnen ons steeds meer te realiseren dat we hen hard nodig hebben.”

‘De werkelijkheid verandert niet door een ander woord te kiezen’

Waardering werven

“Het vervangen van ‘lager- en hogeropgeleid’ door ‘praktisch en theoretisch opgeleid’ en van ‘allochtoon’ door ‘persoon met een migratieachtergrond’: het zijn allemaal voorbeelden van de stijfiguur eufemisme. “Om de negatieve associatie te vermijden, wordt een ander woord voorgesteld. Je herkent het, je snapt het en tegelijkertijd weet je dat het een hopeloze onderneming is”, stelt Arie Verhagen, hoogleraar taalkunde aan de Universiteit Leiden. “Hoor ik taalgebruikers ‘persoon met een migratieachtergrond’ zeggen, dan is het altijd in de context van: ‘Oja, ik mag geen ‘allochtoon’ meer zeggen.’ Grote kans dat taalgebruikers het zich nooit eigen zullen maken. Dan blijft het een technische CBS-term. De geschiedenis leert bovendien dat de negatieve associatie van een ‘oude’ term vanzelf overgaat op het nieuw gekozen alternatief. Een van de meest dramatische voorbeelden hiervan is de oude benaming voor tuberculose. Wie die ziekte had, had de tering. Maar dat woord werd al snel als verwensing gebruikt. Er kwam een nieuwe benaming, de medische term tuberculose, maar ook daaraan kleefde na tijdje een negatieve associatie. Vervolgens werd het geprobeerd met tbc en daarna nog even met tb. Nu de ziekte niet meer zo frequent voorkomt, maakt de term tuberculose weer kans om zonder die negatieve associatie gebruikt te worden.”

Voor ‘lager- en hogeropgeleid’ is het vooruitzicht anders, aldus Verhagen. Zolang dat een maatschappelijk reëel onderscheid is, houdt lageropgeleid – of welk woord je er ook voor in de plaats gebruikt – een negatieve associatie. “De werkelijkheid verandert niet door een ander woord te kiezen.” De pogingen van onderwijsdirecteur Nelie Groen om waardering te krijgen door zichtbaar te maken wat je met praktisch onderwijs allemaal kunt bereiken, ziet Verhagen als enige manier om de term ‘lageropgeleid’ van zijn negatieve lading te bevrijden. “De echte taak is maatschappelijke verandering.”

‘Mensen hebben – onterecht – het idee dat lageropgeleid voor kansarm staat’

Mooie verpakking

Laten we ook eens kijken naar nieuw geïntroduceerde beleidstermen als ‘afstand tot de arbeidsmarkt’, ‘mensen met een beperking’ en ‘kwetsbare burgers’: termen waar een zekere negatief sturende kracht van uitgaat. Waarom noemen we ‘mensen met een beperking’ niet ‘mensen met een specifiek talent’, zoals een jobcoach van Albert Heijn voorstelt (zie kader)? Verhagen: “De woorden drukken een onderscheid uit dat al bestaat. Je kunt de bestaande ongelijkheid niet ontkennen. De eigenlijke vraag is of de samenleving mensen met een beperking\gelijkwaardig laat meedoen. Kijk je naar het recente voorstel voor loondispensatie, dan is het antwoord op die vraag negatief. De boodschap wordt echter verpakt in mooie woorden, zoals met slecht beleid te vaak het geval is.” Overheden hebben nog het een en ander te leren en Verhagen is ervan overtuigd dat het de investering waard is om serieus aandacht te besteden aan taalgebruik. “Niet met de illusie om volstrekt neutraal of alleen maar positief te zijn, maar wel om je bewust te worden van het vermijdbare risico dat je met taal de tegenstellingen nog verder vergroot.”

Jobcoach Els van Zanten: ‘Taal maakt meer kapot dan je beseft’

“Waarom noemen we mensen met een beperking niet mensen met een talent?”, vraagt Els van Zanten zich af. Als intern jobcoach bij Albert Heijn werft, plaatst en coacht zij Wajongers en bijstandsgerechtigden in het doelgroepenregister in de regio Amsterdam en Utrecht. Doel is om hen te laten meedoen in de supermarktketen ‘die een afspiegeling van de buurt wil zijn’.

“Het frustreert me soms zo dat we op iedereen een stempel willen drukken. Je moet je voorstellen dat deze mensen al met 10-0 achterstand binnenkomen. Hun hele leven horen ze al waar ze niet goed in zijn en wat ze niet kunnen. Daardoor leggen ze de lat voor zichzelf zó hoog en is hun bewijsdrang zó groot dat ze veel sneller in de stress schieten en het superhoog opnemen als iets minder goed gaat. Laten we benadrukken waar mensen wél goed in zijn.”

Geen afstand

Met taal kun je meer kapotmaken dan je beseft, meent Van Zanten. De participanten met wie zij werkt, zijn mensen met bijvoorbeeld een lichte verstandelijke beperking, borderline of autisme. “Zij hebben geen afstand tot de arbeidsmarkt, de arbeidsmarkt heeft afstand tot deze mensen. We kijken altijd maar vanuit de functie naar de persoon die daarbij past in plaats van andersom: welke kwaliteiten heeft iemand en wat zou hij of zij binnen het bedrijf kunnen doen?”

Inmiddels werken zo’n zeventienhonderd participanten in AH-supermarkten in het hele land, met de bedoeling dat ze er in vaste dienst blijven. “De truc is om hen niet anders te behandelen, maar net dat extra beetje uitleg te geven.” Hun aanwezigheid wordt als een waardevolle toevoeging beschouwd. De manager en de medewerkers worden zich bewust van hun kennis en vooroordelen en de buddy’s die als eerste aanspreekpunt aan elke participant worden gekoppeld, krijgen er energie van om iemand te helpen. En de klanten? “Die hebben vaak niet door dat er participanten in hun supermarkt werken.”

Krijg ik nu wel of geen uitkering?

Bureau Taal heeft meer dan vijftig gemeenten geholpen met het schrijven van effectieve en begrijpelijke teksten. Met de komst van de Participatiewet is het de laatste tijd vooral druk met beschikkingen. De beschikkingen waarin uitkeringsgerechtigden worden gewezen op hun rechten en plichten, staan bekend om hun moeilijke en juridische taal. En ook de zinsopbouw en structuur ervan zijn problematisch. Wessel Visser, directeur en oprichter van Bureau Taal: “Mensen kunnen uit de brief soms niet eens opmaken of ze wel of geen uitkering krijgen. Ook taalvaardige en hogeropgeleide ontvangers beheersen vaak de vaktaal van de beschikking niet. Hoe kun je je aan je verplichtingen houden als je niet begrijpt welke dat zijn?”

Een goede brief leidt tot minder vragen – dus tot minder belasting voor de gemeente – en helpt misstanden voorkomen. Het gaat er immers niet alleen om dat mensen de boodschap snappen, maar dat ze het gewenste gedrag vertonen. De maat die Bureau Taal hanteert, is taalniveau B1, dat door 95 procent van de bevolking begrepen wordt. Overheidsteksten hebben echter meestal taalniveau C1, wat voor zo’n 60 procent van de ontvangers niet te doorgronden is.

Gefeliciteerd

Alles is op niveau B1 te formuleren, stelt Bureau Taal. Van medicijnbijsluiters tot overheidsformulieren. Dat doe je met een logische opbouw, korte, persoonlijke en actieve zinnen en een alledaagse woordkeuze. En met een positieve toon. Visser: “Maar positief formuleren gebeurt helemaal niet. Als je een vergunning aanvraagt voor een dakkapel, is de krans groot dat je die krijgt. Formuleer je brief als gemeente dan ook positief, zou ik zeggen. Begin met ‘Geachte meneer De Vries, gefeliciteerd: u mag gaan bouwen’. Prettiger voor de burger en prettiger voor de ambtenaar om te schrijven.” Positief geformuleerde communicatie versterkt bovendien de binding met en het vertrouwen in de gemeente, weet Visser. Hij ziet de gemeenten waarmee hij heeft samengewerkt, leren en vooruitgaan. “Maar het duurt nog een hele tijd voordat alle communicatie begrijpelijk is. Niet omdat gemeenten niet willen, maar omdat er zo ontzettend veel gecommuniceerd wordt.”

Voorbeelden

Wat zegt u?

Op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht artikel 2.2, lid 1 onder g, geldt dat, voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist, het verboden is houtopstand te vellen of te doen vellen zonder omgevingsvergunning.

In begrijpelijke taal

Wilt u bomen kappen? Vraag dan bij de gemeente of de provincie of dat mag. U hoort dan of u een vergunning nodig heeft.

Wat zegt u?

Verder wijzen wij u erop dat de parkeerplaats bij de openbare begraafplaats alleen bedoeld is voor het parkeren van voertuigen waarvan de inzittenden op de begraafplaats hun bestemming hebben.

In begrijpelijke taal

Bij de begraafplaats is een parkeerterrein. U mag daar alleen parkeren als u de begraafplaats gaat bezoeken.