Hans Spigt is een kind van twee werelden. In zijn huidige functie vertegenwoordigt hij

de circa negentig organisaties voor jeugd- en opvoedhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering in ons land. Maar als voormalig wethouder in Dordrecht en Utrecht en bestuurslid van de VNG kent hij ook het klappen van de gemeentelijke zweep. Spigt is dus geen jeugdzorgvoorman die enkel met het beschuldigende vingertje naar gemeenten wijst. Enerzijds zegt hij: “Gemeenten, help de jeugdzorg om haar werk goed te doen, tegen faire tarieven.” Anderzijds geeft hij hun volmondig gelijk als ze zeggen dat ze daarvoor te weinig geld hebben. En: “Gemeenten stellen terecht dat de jeugdzorg eens een beetje moet innoveren. Efficiënter werken, meer nadenken over het gebruik van smartphones en games in de hulpverlening. Het is natuurlijk van de gekken dat jeugdzorgorganisaties anno 2018 nog worden afgerekend op het aantal fysieke contactmomenten met hun cliënten.”

Stelling 1

Gemeenten kunnen veel meer doen om de knelpunten in de jeugdzorg op te lossen.

“Een belangrijke doelstelling van de decentralisatie van de jeugdzorg naar gemeenten was de mogelijkheid van integrale hulpverlening: hulpverlening over de verschillende domeinen heen. Dat is goed, omdat de leefwereld van een kind nu eenmaal niet uit verschillende budgetjes bestaat. Er is altijd een familiale en maatschappelijke context. Maar in de praktijk blijven veel gemeenten intern in kokers denken en werken en houden ze de budgetten voor jeugdzorg, ouderenzorg en werkbegeleiding strikt gescheiden. Als dat niet verandert, gaan we de doelen van de Jeugdwet nooit halen.

Geen enkele wet verbiedt dat gemeenten middelen uit het ene domein overhevelen naar het andere. Natuurlijk begrijp ik dat wethouders van Financiën grip willen houden op hun portemonnee. Voor de jeugdzorg is het budget X, voor werk en inkomen Y en voor de Wmo Z, dus daar doe je het maar mee, dat idee. Maar ik zeg: wethouders, praat met elkaar, stel prioriteiten als samenleving en denk vanuit het belang van het kind en zijn ouders, en niet vanuit de indeling van de begroting. In de ideale wereld is er een integraal budget voor het sociaal domein. En second best neemt niet de wethouder van Financiën de uiteindelijke beslissingen over jeugdzorgvraagstukken, maar een coördinerend wethouder die eindverantwoordelijk is voor het sociaal domein en ook echt mag ‘inbreken’ bij de collega’s die over de deelterreinen gaan.”

What else is new?

“In de aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen van maart heb ik een oproep gedaan om integraal werken tot topprioriteit te benoemen in het sociaal domein. Die oproep is geland, in veel collegeakkoorden komt de noodzaak tot domeinoverschrijdende samenwerking terug. Maar daarmee is het nog niet uitgevoerd, dat klopt. Het blijft een buitengewoon moeizaam proces.”

Stelling 2

Ouders en kinderen kennen de weg naar de jeugdzorg niet.

“De toegang tot de jeugdzorg is een groot knelpunt, bleek begin dit jaar uit de evaluatie van de Jeugdwet. Het kost veel ouders moeite om de juiste hulp voor hun kind te vinden. De organisatie in wijkteams, de systemische oplossing die gemeenten hebben gekozen, sluit niet aan bij de manier waarop mensen denken. Zij gaan niet naar het wijkteam als ze jeugdhulp nodig hebben, maar toch nog veel vaker naar de huisarts of de onderwijzer. Die krijgen soms hele simpele vragen op hun bord waarachter grote problemen schuilgaan. Toen ik het er een keer over had met mijn eigen huisarts, zei hij: eigenlijk weet ik niets van jeugdhulp. Zo’n huisarts zou het dus heel prettig vinden als hij op het gemeentehuis iemand kon bellen om een ‘zaak’ over te dragen. Een praktijkondersteuner voor de jeugd in de huisartsenpraktijk, betaald door de gemeente, kan ook een goede optie zijn. En wij pleiten voor een jeugdhulpverlener op alle scholen. Want dat is voor kinderen, ouders en onderwijzers de natuurlijke plek om hulpvragen te stellen.”

Hans Spigt 

Spigt (1960) deed de sociale academie en begon zijn loopbaan als opbouwwerker in de stadsvernieuwing. Van 1994 tot 2002 werkte hij bij een woningbouwcorporatie en was hij voor de PvdA gemeenteraadslid in Dordrecht. Van 2002 tot 2010 was hij wethouder Sociale Zaken in dezelfde stad om daarna wethouder Werk & Inkomen, Jeugd en Sport te worden in Utrecht. Spigt was ook voorzitter van de commissie Werk en Inkomen van de VNG en aanjager van de banenafspraak voor overheidswerkgevers. Sinds 2016 is hij voorzitter van Jeugdzorg Nederland.

‘De toegang tot de jeugdzorg is een groot knelpunt'

Stelling 3

Niet alleen pleegjongeren, maar álle jongeren moeten minimaal tot hun 21ste gebruik kunnen maken van jeugdzorg.

“Dat is niet onbetaalbaar, zoals minister De Jonge van Volksgezondheid zegt. De Jonge redeneert vanuit het jeugdzorgbudget. Maar bij verlenging van de jeugdzorg na 18 jaar zijn talloze andere partijen en financieringsstromen betrokken. Zo komen jongeren dan niet ten laste van de Wmo – wat wel zo is als ze met 18 jaar uit de jeugdzorg ‘vallen’. Denk ook aan het toekomstplan dat iedere jongere in de jeugdzorg straks verplicht gaat maken. Stel dat een jongere in een instelling graag automonteur wil worden, maar het vmbo niet heeft afgemaakt. Het zou goed zijn als jeugdzorg dan betrokken blijft bij het uitstippelen en uitvoeren van een opleidingsplan en zorgt dat het vereiste netwerk beschikbaar komt van onderwijsinstelling, werkgever, woningcorporatie, DUO en eventueel begeleid wonen. Het gaat echt niet altijd om verlenging van een fulltimeverblijf in een instelling, hè. Liever niet zelfs. Stuur en denk mee op afstand, maar trek niet je handen ervan af.”

Stelling 4

De Participatiewet gaat ‘m niet worden voor mensen met een arbeidsbeperking.

“Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) constateerde onlangs dat de arbeidskansen van mensen met een arbeidsbeperking zijn geslonken. Dat is dus een feit. Maar daarmee is de Participatiewet niet mislukt. Nee, het rapport van het SCP stelt een vraag aan alle arbeidsorganisaties in Nederland. De arbeidsmarkt is nog steeds een survival of the fittest. De groep die niet kan meekomen, wordt steeds groter en wie moet hen onderhouden? Dat is op den duur niet meer op te brengen.

Het is dus zaak om te zorgen voor voldoende duurzaam, aangepast werk. Als ik het voor het zeggen had, zou ik veel meer mensen detacheren via een sw-bedrijf. Dan hoeven werkgevers niet zelf de risico’s van het dienstverband te dragen. Daarnaast moeten alle arbeidsorganisaties opnieuw nagaan welke taken ze nu precies uitvoeren, hoe die zijn verdeeld en welke mensen daarvoor nodig zijn. Dan is er vaak veel meer mogelijk dan ze denken. Er is nog steeds sprake van koudwatervrees. Ik zie regelmatig dat praktijkonderwijsleerlingen die met jeugdzorg te maken hebben na hun stage blijven hangen in het leerbedrijf. Zo’n jongere blijkt dan ineens prima mee te draaien en in het team te passen. En dan valt het de werkgever reuze mee. Mits hij de juiste (financiële) ondersteuning krijgt natuurlijk.”

U maakt zich zorgen over het stijgende aantal jongeren zonder werk én zonder uitkering.

“Voor 2015 stroomden er jaarlijks ongeveer twaalfduizend jongeren in de Wajong. Daarna waren dat er nog maar vierduizend. Ik vraag me af: waar zijn die achtduizend anderen gebleven? Volgens mij is daar geen zicht op. Het aantal leerlingen in het VSO- en PrO-onderwijs is niet gedaald. De jongeren zijn er dus nog steeds, maar we zien hen niet terug in de bijstand. Het aantal uitkeringen voor jongeren is immers niet omgekeerd evenredig gestegen. We zijn deze jongeren met cognitieve beperkingen, leerachterstanden en ontwikkelings- en gedragsstoornissen dus ergens ‘kwijtgeraakt’. Ik neem het gemeenten kwalijk dat zij voor deze kwetsbare groep niets extra’s doen. Je hebt een zorgplicht – ook al vragen deze jongeren geen uitkering aan of hebben ze daar geen recht op, ook al heb je als gemeente geen financieel belang.

Een gemeente moet een hulpaanbod doen aan alle jongeren die van het speciaal of praktijkonderwijs komen of dit voortijdig verlaten. Denk samen met hen, de ouders, jeugdzorg, scholen en organisaties als MEE en Philadelphia na over de route naar een vervolgopleiding en/of arbeid. Veel ouders hebben niet het netwerk om dit zelf te regelen. Het gevolg is dat die kinderen de hele dag thuis rondhangen, zitten te gamen, drugs gebruiken en in de verleiding komen om hun geld op een andere manier te verdienen. Een groot risico, kortom.”

‘Wethouder ben je niet voor het gemak’

Stelling 5

Overheidswerkgevers doen onvoldoende hun best voor de banenafspraak.

“Overheidswerkgevers zijn conservatief. Het bedrijfsleven, en dan met name het midden- en kleinbedrijf, heeft de handschoen al veel eerder en beter opgepakt. Maar als aanjager voor de banenafspraak voor overheid en onderwijs zag ik ook goede voorbeelden, hoor. Scholen die conciërges aannemen uit de doelgroep, organisaties die inclusiviteit tot bewust beleid hebben gemaakt. Daarbij moeten we niet vergeten dat alle kabinetten van de afgelopen tien jaar enorm hebben bezuinigd op de overheid. En wat doen krimpende organisaties die evenveel werk te verstouwen hebben? Die gaan taken samenvoegen en nemen het liefste mensen aan die kunnen multitasken. De ruimte voor mensen met een beperking wordt dan steeds kleiner.”

Stelling 6

Ik ben blij dat ik geen wethouder van Sociale Zaken meer ben.

“Ik zou ooit best nog eens mijn tanden in zo’n kluif willen zetten. Natuurlijk is het sociaal domein taai en de werkelijkheid weerbarstig, maar hee, wethouder ben je niet voor het gemak. In mijn werk voor Jeugdzorg Nederland is het handig dat ik de positie van mijn oud-collega’s in de gemeenten ken. Hoe ze denken, met welke dilemma’s ze te maken hebben, hoe het werkt in colleges. Uiteindelijk hebben gemeenten en jeugdzorgorganisaties dezelfde opdracht: kinderen en ouders die het niet alleen redden, de best mogelijke ondersteuning geven. Een opdracht die we alleen gezamenlijk tot een goed einde kunnen brengen. Perspectief, een iets optimistischer blik op de toekomst. Daar draait het om”