Zelf noemt hij het een aangeboren afwijking.

Het maakt niet uit waarover het gaat, Marco te Brömmelstroet denkt steevast: Wat als we het omdraaien? Wat als we nu eens niet beginnen bij A, maar bij Z? De fietsprofessor pleit voor ‘anders kijken en lenig denken’. Neem de files. Vormen die eigenlijk wel een probleem? Waarom moeten we zo snel mogelijk van A naar B kunnen? “Ons hele leven lang horen we ieder half uur de filemeldingen op ieder radiostation. Natuurlijk gaan we dan denken dat files een immens probleem zijn. Maar het eigenlijke probleem is dat we ons niet meer kunnen voorstellen dat we op een andere manier kunnen kijken en denken. Waarom is snelheid het belangrijkste criterium geworden? Het is een keuze. Het hoeft niet zo te zijn.”

De hoogleraar kijkt met zijn onderzoekers aan de Universiteit van Amsterdam naar dergelijke keuzes, naar ‘mainstream wereldbeelden’ in beleid, projecten en innovaties en gaat op zoek naar alternatieven. De behoefte aan die andere blik is groot in zijn vakgebied, zegt Te Brömmelstroet. Ook in het sociaal domein lijken steeds meer ’gestolde keuzes’, zoals hij ze noemt, te wankelen.

Of het nu gaat over de inrichting van de openbare ruimte of over de samenleving: we denken te weinig na en nemen gemaakte keuzes te vaak voor lief, zeg jij. Leg eens uit.

“We hebben onze samenleving heel technocratisch ingericht. Allerlei vraagstukken zijn in stukjes gehakt en afzonderlijke experts hebben elk van de ontstane domeinen beetgepakt. Vervolgens worden richtlijnen, normen en modellen ontwikkeld om de deelproblemen te identificeren en oplossingen te ontwikkelen. En om die te organiseren, worden dan weer instituties, wetten en regels gemaakt.

Meteen al in het begin van dit fragmentatieproces worden keuzes gemaakt, bij het definiëren van het vraagstuk. Die keuzes stollen en worden hoe langer hoe meer voor lief genomen. In stabiele tijden werkt dit erg goed: het voorkomt dat we telkens opnieuw politieke discussies moeten voeren. Het werkt conflictvermijdend; we kunnen immers de expert volgen. Maar als de onderliggende manier van denken niet meer werkt of er behoefte ontstaat aan een radicale koerswijziging, kunnen we het niet meer op diezelfde, vertrouwde manier oplossen.”

Marco te Brömmelstroet

Marco te Brömmelstroet (1980) is hoogleraar Urban Mobility Futures aan de faculteit der maatschappij- en gedragswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam. Hij is academisch directeur van het Lab of Thought en oprichter en wetenschappelijk directeur van het Urban Cycling Institute, onderdeel van het Centre for Urban Studies. Het instituut leidt onderzoek naar de wederzijdse relaties tussen fiets, maatschappij en steden en is actief betrokken bij de internationale verspreiding van Nederlandse fietskennis. In 2021 schreef hij met Thalia Verkade, journalist bij De Correspondent, het boek ‘Het recht van de snelste. Hoe ons verkeer steeds asocialer werd.’ Dit boek won de Brusse Prijs voor beste journalistieke boek. Nieuwsgierig naar meer? De week van 6 tot 12 april is gebombardeerd tot de Week van de Rechtvaardige Straat. Kijk op derechtvaardigestraat.nl.

‘Vinden we het een goed idee dat per dag zeventien kinderen betrokken raken bij een verkeersongeval? Of zouden zij zelfstandig naar de bieb moeten kunnen?’

En daarom moeten we anders leren kijken?

“Ja, laten we eens bewust een alternatieve manier van kijken verkennen. Wat als we mobiliteit niet als individueel optimalisatievraagstuk zien – zo snel mogelijk van A naar B – , maar als een activiteit waarbij elkaar ontmoeten waardevol is? Wat gebeurt er als de openbare ruimte in plaats van voor snelheid wordt ingericht om ‘blootstelling aan diversiteit’ te vergroten? Op het moment dat je de eerder gemaakte, gestolde keuzes zichtbaar maakt, kun je een nieuw gesprek gaan voeren over wat we belangrijk vinden en alternatieve keuzes bespreekbaar maken. Welke stad of samenleving willen we zijn? En welke openbare ruimte en mobiliteit passen daar het beste bij? Dat gebeurt nog nauwelijks. We nemen gestolde antwoorden op fundamentele vragen veelal voor lief; ons vermogen om echt goed na te denken raakt steeds beperkter. Op het moment dat we extra stroken asfalt zien als vanzelfsprekende oplossing voor de files, stolt onze verbeelding. Dat we ook anders naar het filevraagstuk hadden kunnen kijken, komt dan al niet meer in ons op.”

Kun je de toeslagenaffaire ook verklaren vanuit dit perspectief?

“Ja, ga maar na: politici besluiten dat het misbruik van de Nederlandse toeslagen een halt moet worden toegeroepen. Die opdracht wordt aan experts bij de Belastingdienst gegeven en krijgt een vertaling in algoritmes. Die gaan vervolgens een eigen leven leiden en pas als de nadelige gevolgen zijn geëscaleerd, gaan we eens kijken naar hoe het eigenlijk allemaal werkt. Maar dat doen we dan met weer nieuwe experts, in plaats van een goed gesprek te voeren over de onderliggende keuzes die hiertoe hebben geleid.”

Je pleit ervoor om ook ons idee van rechtvaardigheid te bevragen. Dat past mooi bij het denken in het sociaal domein. Er wordt veel gesproken over de bedoeling, over de menselijke maat die we uit het oog zijn verloren.

“Toen de auto honderd jaar geleden zijn intrede deed en er massaal kinderen door werden gedood, leidde dat in eerste instantie vooral tot een maatschappelijk gesprek over onrechtvaardigheid. Maar in tien jaar tijd werd de aandacht daarvoor verdreven door de focus op efficiëntie, controle en de vrijheid van de automobilist. Tot op de dag van vandaag strepen we de twee dodelijke verkeerslachtoffers die dagelijks vallen weg tegen reistijdwinst. En we leren onze kinderen vanaf vier jaar dat het gevaarlijk is op weg naar school.

Maar is het niet tijd om de rechtvaardigheid daarvan weer te bevragen? Vinden we het nog steeds een goed idee dat per dag zo’n zeventien Nederlandse kinderen betrokken raken bij een verkeersongeval? Of zou het een recht moeten zijn dat onze kinderen vanaf een jaar of acht zelfstandig naar school, de sportclub en de bieb kunnen? Wederom: vragen die we ons nu niet stellen en waar gek genoeg geen politieke partij zich op positioneert.”

In het sociaal domein zijn uiteraard ook allerlei keuzes gemaakt die (inmiddels) discutabel zijn. Neem de inrichting van de jeugdzorg, die rust op een fundament van oude normen en waarden. Onderzoeker Sharon Stellaard dook in de geschiedenis van het hervormingsbeleid in de jeugdzorg en legde in Sprank 7/2023 uit hoe de gevolgen van het ene beleid worden gefikst met het daaropvolgende, waarbij problemen als een boemerang terugkeren. Herken je dat?

“De Duitse socioloog Harald Welzer zegt het treffend: ‘We hebben in onze cultuur geen goede mechanismen om ergens mee te stoppen, net zoals we niet goed met de dood kunnen omgaan.’ We zijn zo verknocht aan de technocratie en zo tevreden met het vermijden van conflict, dat we daarmee liever nog een tijdje doorgaan dan maatregelen te nemen. Dus plakken we pleisters. Maar we komen steeds dichter bij de grenzen van dit denken en doen.

Voor een korte, stabiele periode werkt pleisters plakken goed. Vooral ook omdat we de kosten van onze keuzes vaak nog kunnen afwentelen op elders en later. Experts noemen dat dan eufemistisch geëxternaliseerde kosten. Maar zoals de Amerikaanse milieuwetenschapper Donella Meadows zegt: ‘Externaliteiten, dat zijn effecten waarvan we wel weten dat ze bestaan, maar waar we liever niet over nadenken.’

‘Ons taalgebruik is geen spiegel van de werkelijkheid, maar een lens’

Taal is bepalend voor hoe we naar bepaalde problemen kijken, schreef je eerder in De Correspondent. Met als voorbeeld: ‘De IJtunnel is ‘gesloten’ vanwege de Dam-tot-Damloop. Gesloten, voor wie? Voor automobilisten. Maar is de tunnel dan niet juist geopend, voor 50.000 hardlopers?’ Een ander voorbeeld is de term ‘kwetsbare verkeersdeelnemers’ – heel herkenbaar voor het sociaal domein, waar de term ‘kwetsbare burgers’ nogal eens valt. Moeten we niet alleen anders kijken, maar ook anders praten?

“Wie is er kwetsbaar? Wie wordt kwetsbaar gemaakt? Moeten we het niet hebben over de steeds gevaarlijke, grotere en snellere verkeersdeelnemers, in plaats van over het beter beschermen van de ‘kwetsbare’ verkeersdeelnemers? Zijn inwoners kwetsbaar of zorgt het systeem voor steeds meer uitvallers? Ik zie dat we gevangen blijven in dezelfde taal: autoluwe woonwijken, ‘auto te gast’, betaald parkeren. Met als resultaat dat de mensen die iets kwijt dreigen te raken, al in hun loopgraven zitten. Blijf van mijn auto af. Die auto, en niet bijvoorbeeld de ruimte om te spelen, representeert vrijheid. En de inwoners die we kwetsbaar noemen, herkennen zichzelf niet in die aanduiding. Voelen zich niet aangesproken of erger nog: onbegrepen. Hoe kun je dan nog verwachten dat ze vertrouwen in je hebben?

De taal die we gebruiken, is altijd een versimpelde weergave van een complexere werkelijkheid. Het maakt dat we sommige aspecten duidelijk zien en andere aspecten juist uit het zicht verdwijnen. Die taal is dus geen spiegel van de werkelijkheid, maar een lens. En door het gebruik van die lens geven we de werkelijkheid vorm. Dáár moeten we ons bewust van zijn.”

We lopen aan tegen de grenzen van deze manier van denken, zeg je. Wat is er nodig om dit te doorbreken?

“We moeten leren om weer cognitief lenig te worden. Leren nederig te zijn en de complexiteit van vandaag onder ogen te komen. Maar simpelweg bevragen wat we normaal zijn gaan vinden – zoals het feit dat er dagelijks twee mensen worden gedood in het verkeer –, raakt mensen diep. Als je de status quo bevraagt door alternatieven te laten zien, word je snel afgeschilderd als radicaal of activistisch. Immers, je stelt iets ter discussie wat voor de meeste mensen onbevraagd is. Dat ging zo met het rookverbod in restaurants, met Zwarte Piet en zo gaat het met een vuurwerkverbod.

Maar is het echt activistisch om te wijzen op of je in te zetten voor progressieve veranderingen? Ik vind het niet zo radicaal om te bevragen waarom onze kinderen niet meer zelfstandig naar school kunnen. Ik vind het eerder radicaal dat Veilig Verkeer Nederland ooit adviseerde om de Nationale Straatspeeldag anders te noemen, omdat het een verkeerd signaal naar kinderen zou zijn dat ze op straat konden spelen. Het is zaak om te blijven zoeken naar verhalen die niet gaan over iets afpakken, maar die laten zien dat er veel te winnen is. Wie is tegen de autonomie en het geluk van kinderen? Wie beschermt hun vrijheid? We moeten ons ook voortdurend realiseren dat die luide status quo-beschermers vaak een klein minderheid zijn.”

‘We moeten leren weer cognitief lenig te worden’

Hoe geven we dit handen en voeten in de praktijk? Heb je tips voor het sociaal domein?

“Vooropgesteld: gemakkelijke oplossingen zijn er niet. Maar net als in onze openbare ruimte begint het met het besef dat we de bestaande kaders moeten leren bevragen. Wat als we dit omdraaien? Welke keuzes liggen hieronder? Wat ook heel bevrijdend werkt: uitzoomen, vooral in de tijd. Hoe was dit tweehonderd jaar geleden? Hoe groot is de kans dat het over vijfhonderd jaar nog zo is?

Een goede vraag om mee te beginnen, is: welke expertise zou nog meer aan tafel moeten zitten? Dus niet: hoe kunnen we onze richtlijnen en normen verbeteren? Maar: hoe kunnen we onze blik verrijken? Hoe kunnen we de dilemma’s beter inzichtelijk maken?

Weer een voorbeeld uit mijn eigen vakgebied, maar makkelijk te vertalen naar elk ander thema: stel dat er wordt voorgesteld de parkeerdruk in een bepaald gebied te meten, omdat erover geklaagd wordt. Ik denk dan: doe daarnaast een buitenspeel-, groen- en sociale cohesie-meting. Dán krijg je de dilemma’s in beeld. En zet tegenover iedere norm of richtlijn een red team dat expliciet bevraagt wat moet veranderen en wat behouden moet blijven. En blijf je ook hiervan bewust: cognitieve lenigheid moet je blijven trainen.”

Zie je al inspirerende voorbeelden om je heen van mensen en organisaties die het goed begrepen hebben?

“Ik zie vooral veel inspiratie aan de randen van het economisch denken. Ik denk dan aan econoom Kate Raworth, antropoloog Jason Hickel of lector betekeniseconomie Kees Klomp in Nederland. Allemaal experts die ons duidelijk laten zien hoe het kapitalisme een verhaal is dat vastloopt en per definitie eindig is. Met de stichting Lab of Thought proberen we zelf het mainstream mobiliteitsdenken te bevragen.

Vooral met ongevraagde provocaties. Niemand vraagt om een auto die je kunt omvormen tot picknicktafel, maar het zou ons denken en doen wel enorm helpen. Niemand vraagt om kinderen op basisscholen te leren dat onveiligheid op straat aangepakt kan worden, maar dat zou hun burgerschap enorm stimuleren. Niemand vraagt om fietspaden in LEGO, maar het zou onze verbeelding enorm prikkelen. Als we vastgeroeste keuzes niet ter discussie stellen, dan blijven we steken in naïeve oplossingen.”