Enkele jaren geleden woonde en werkte Sjoerd Beugelsdijk met zijn gezin in de Verenigde Staten.

Van dichtbij maakte hij de opkomst van Donald Trump mee, hij zag hoe de samenleving uiteenviel in twee kampen die lijnrecht tegenover elkaar stonden. Terug in Nederland werkte hij mee aan een studie van het SCP over nationale identiteit. Daarvoor ondervroeg hij talrijke Nederlanders over ‘wat ons bindt en scheidt’. En verdorie, die gesprekken waren één groot déjà vu. “Mensen namen scherpe posities in, over dezelfde onderwerpen, in dezelfde stijl. Toen dacht ik: dit begint akelig veel te lijken op wat er in Amerika gebeurt. Inmiddels staat polarisatie in de topdrie van de grootste zorgen die Nederlanders hebben over de samenleving. Van Zwarte Piet tot coronavaccinaties, van immigratie tot boeren en van klimaat tot de woningmarkt: de lijst van controverses is eindeloos.”

Dit was voor Beugelsdijk aanleiding om een boek te schrijven over de dieperliggende oorzaken van de verharding van het maatschappelijk klimaat. Daarbij kon hij leunen op vijfentwintig jaar wetenschappelijk onderzoek op het snijvlak van economie en sociologie. “Ik ben geen typische econoom. Economie alleen vind ik saai, de combinatie met de samenleving maakt het spannend.” In ‘De verdeelde Nederlanden’ ontleedt hij de giftige cocktail van politieke, economische en sociologische factoren die de polarisatie in Nederland veroorzaakt.

Wat zit er in die cocktail?

“Om te beginnen: de globalisering. De toetreding van China tot het wereldtoneel in de jaren nul heeft alle economische structuren door elkaar geschud. Vanwege de lagere arbeidskosten en de betere communicatiemogelijkheden verplaatsten westerse landen hun productie naar de nieuwe fabriek van de wereld. Eenvoudige arbeid ging daardoor verloren, terwijl het belang van kenniswerk juist toenam – wat werd versterkt door de technologische ontwikkelingen. Onderzoek en innovatie gingen zich concentreren in de steden en het platteland bleef economisch achter. Uiteindelijk leverde dit winnaars en verliezers op: de hoogopgeleide, goedbetaalde kenniswerkers in de steden versus de mensen binnen en buiten de steden met een lagere opleiding, die hun positie op de arbeidsmarkt en maatschappelijke status in gevaar zagen komen.

Die groeiende onzekerheid uit zich in angst, woede en verzet. Niet alleen tegen de globalisering, maar bijvoorbeeld ook tegen migratie en de Europese Unie. Dan komt er een culturele component bij. Het idee dat de Nederlandse cultuur waardevol is en actief moet worden beschermd tegen invloeden van buitenaf, wint de laatste jaren terrein. Aan de ene kant van het spectrum staan de mensen die de gemeenschap gesloten willen houden, aan de andere kant de cultuurrelativisten, de wereldburgers voor wie grenzen niet bestaan.

Daardoorheen speelt de sociologische trend van de individualisering. Nadat de dwingende kaders van de zuilen wegvielen, zijn Nederlanders gefocust geraakt op het eigen ik. ‘Dat bepaal ik zelf wel’, is de dominante norm geworden. De behoefte om ergens bij te horen blijft echter bestaan. Beide groepen gaan dus op zoek naar een identiteit, naar nieuwe vormen van gemeenschappelijkheid. De ene groep zoekt het in nationale tradities en symbolen, de andere in afkomst, gender en inclusie. En die zoektocht gaat gepaard met hokjesdenken, waarbij alleen nog in termen van ‘wij’ en ‘zij’ wordt gedacht. Bij deze identiteitspolitiek komen mensen steeds onverzoenlijker tegenover elkaar te staan.”

Even als advocaat van de duivel: wat is er mis met tegenstellingen in een samenleving?

“Ik maak onderscheid tussen diversiteit en polarisatie. Diversiteit is prima en nastrevenswaardig. Bij polarisatie daarentegen staan groepen niet naast, maar tegenover elkaar. De volgende stap is dat de mening van de ander niet meer als legitiem wordt beschouwd. De ander wordt gedelegitimeerd (‘jij mag er niet meer zijn’) en er ontstaan gescheiden werelden en vijandbeelden. Dit zag ik in Amerika letterlijk gebeuren: ik woonde in de zuidelijke staat South Carolina, tussen de Trump-aanhangers, die hun politieke tegenstanders volkomen delegitimeerden. De Democraten deden op hun beurt precies hetzelfde.

Dit heeft heel grote consequenties: mensen vertrouwen de ander niet meer en ze vertrouwen de democratie, de rechtsstaat en de overheid niet meer. In zulke samenlevingen zijn de mensen ongelukkiger, functioneert de overheid slechter en neemt de bereidheid om iets te doen voor de medemens schrikbarend af. Heel zorgelijk.”

Sjoerd Beugelsdijk

Sjoerd Beugelsdijk (1976) studeerde economie aan de Universiteit van Tilburg en promoveerde aan dezelfde universiteit. In 2009 werd hij benoemd tot hoogleraar aan de faculteit Economie en Bedrijfskunde van de Rijksuniversiteit Groningen. Hij woonde en werkte in Denemarken, Italië en de Verenigde Staten. In 2019 schreef hij mee aan het SCP-rapport ‘Denkend aan Nederland’. Onlangs verscheen zijn boek ‘De verdeelde Nederlanden’.

Sjoerd Beugelsdijk

Was het vroeger echt minder erg? De makers van het satirische televisieprogramma ‘Zo is het toevallig ook nog eens keer’ moesten in 1964 onderduiken toen ze in een sketch de tv hadden aanbeden als een nieuwe god.

“Natuurlijk, vroeger was er ook discussie en waren de lontjes ook kort. Maar het verschil is dat er nu een aantal grote trends samenkomen die elkaar versterken, zoals ik net heb uitgelegd. En daar komen de sociale media nog eens overheen. Nooit eerder was het zo weinig transparant waar nieuws, informatie en advertenties vandaan komen en nooit eerder was het zo simpel om je gal te spuwen. Eén druk op de knop, impulsief en snel, de andere kant reageert en voor je het weet worden er online verbale handgranaten afgestoken. In mijn boek noem ik dit alles de perfecte storm: een extra zware storm, veroorzaakt door een zeldzame combinatie van factoren.”

Is het beeld van die twee kampen niet wat te simpel?

“Zo eenvoudig is de werkelijkheid inderdaad niet. Het punt is dat de flanken roeptoeteren, die hoor en zie je het meeste, zij spelen een wedstrijd in wie het hardste kan schreeuwen hoe absurd de opvattingen van de ander zijn. Maar de meeste Nederlanders zitten ergens in het midden: zij zijn geen pure nationalisten of globalisten, zij hebben affiniteit met beide standpunten. Ze willen helemaal niet kiezen, maar krijgen in de huidige opgehitste sfeer het gevoel dat dat wel moet, dat een inhoudelijk gesprek bijna niet meer mogelijk is.

Die middengroep is in zichzelf ook heel gemeleerd qua leeftijd, achtergrond, opleiding en sociaal-economische status. Grosso modo kun je zeggen dat 20 procent van de Nederlanders geniet van alle voordelen van de globalisering. Zij zijn hoogopgeleid, welvarend en gezond en hebben een vast dienstverband of zijn zelfstandige uit vrije wil. Aan de andere kant van de verdeling staat de 30 procent ‘onzeker werkenden’ – flexwerkers, huurwoning, gemiddeld opleidingsniveau – en de mensen met een beperkte opleiding die van een uitkering afhankelijk zijn, sociaal huren en vaak worstelen met hun gezondheid. De resterende 50 procent vormt de middengroep, waarvan de onderkant permanent bezig is niet naar beneden te vallen en de bovenkant er niet in slaagt om door te stoten.”

‘‘Dat bepaal ik zelf wel’ is de dominante norm geworden’

Maar als er zo’n groot gematigd midden is: waarom stemmen al die mensen dan niet gewoon op een middenpartij?

“Dat is voor mij een groot raadsel. Waarschijnlijk speelt ook hier de individualisering een rol: de behoefte aan individuele erkenning vertaalt zich in 37 politieke partijen die hebben meegedaan aan de laatste Tweede Kamerverkiezingen. Uiteindelijk zijn er daarvan 17 gekozen. Mind you: op het verkiezingsbord van begin jaren tachtig hingen 8 partijbiljetten. Nu zijn het allemaal deelgroepjes, allemaal deelbelangen. Dat heeft kennelijk een bepaalde aantrekkingskracht, maar het nadeel is dat stabiele politieke verhoudingen ver te zoeken zijn.”

We moeten weer met elkaar in gesprek, schrijf je.

“Alleen als we echt naar de ander luisteren, kweken we solidariteit en empathie – de smeerolie van de democratie. Voor dit boek heb ik gesproken met mensen met verschillende politieke achtergronden, inclusief bijvoorbeeld Forum voor Democratie. Ik merkte dat dit soms ongemak veroorzaakte in mijn omgeving. Maar ook afwijkende geluiden moeten de ruimte krijgen. Zie de ander als legitieme gesprekspartner en zet hem of haar niet zomaar weg als benepen provinciaal, wappie of lid van de elite. Een deel van de frustratie van de achterban van partijen als Forum, PVV en JA21 zit hem erin dat er slechts één richting zou zijn, waar ze geacht worden achteraan te hobbelen. En iedereen die zich niet schikt naar het dominante model, heeft het licht nog niet gezien. Daar zit iets arrogants in, iets moreel superieurs en daar verzet ik mij heel erg tegen.”

Voor zo’n gesprek moet je mensen tegenkomen die niet op je lijken.

“Verticale verbanden zoals de kerk en politieke partijen, waar mensen van allerlei pluimage kwamen, zijn uiteengevallen. Daardoor zijn de leefwerelden van Nederlanders steeds verder uit elkaar gegroeid. Gemengde scholen zijn heel belangrijk om dit tij te keren, want daar begint het. Gemengde wijken dus ook, met koophuizen, middenhuur en sociale huurwoningen. Zelf woon ik een straat waar vijftig meter naar rechts villa’s staan en vijftig meter naar links flats van de woningcorporatie, maar dat is vrij uitzonderlijk. De buurt bindt mensen niet zonder meer, maar het is in ieder geval een basis als je elkaar op straat of in de supermarkt tegen het lijf loopt.

De overheid heeft hier een taak. Zij kan aan allerlei fiscale knoppen draaien om de woningmarkt te normaliseren, bijvoorbeeld door woningbezit of de waardestijging van onroerend goed op een andere manier te belasten. En waarover nu ook weer gesproken wordt: meer regie van de rijksoverheid bij het plannen van nieuwe woonwijken.”

‘De meeste Nederlanders willen helemaal geen kant kiezen, maar krijgen in de huidige opgehitste sfeer het gevoel dat het wel moet’

In hoeverre heeft de overheid schuld aan de verdeeldheid in Nederland?

“Dat is een gecompliceerde vraag, want hoe de overheid opereert, is de uitkomst van hoe wij – de mensen die iedere vier jaar hun stem uitbrengen – willen dat zij opereert. Bovendien wil de overheid heel graag het goede doen, ik ken geen ambtenaar zonder oprechte intenties. Feit is wel dat een deel van de Nederlanders aantoonbaar slechte ervaringen heeft gehad met de overheid. En het wrange is dat dit vaak precies de mensen zijn die afhankelijk zijn van diezelfde overheid – niet de mensen die één keer per jaar belastingaangifte doen of een misschien een keer een parkeervergunning aanvragen.

Ook hier grijpen een aantal ontwikkelingen in elkaar. Sinds de jaren tachtig en negentig is het basisprincipe dat de overheid economisch efficiënt moet handelen. De overheid is een bedrijf en de burger de klant. Daardoor werd er steeds meer bezuinigd op de uitvoering: met minder mensen meer doen. Ondertussen dijde de verzorgingsstaat alsmaar verder uit en nam het misbruik toe – ‘Nederland is ziek’, zei minister-president Lubbers in 1990 toen er bijna 1 miljoen mensen in de WAO zaten. Dat leidde tot controledrift. Tegelijk zijn de systemen en regelingen complexer geworden, we bedenken voortdurend nieuwe categorieën mensen die ergens juist wel of niet recht op hebben. Het gevolg: een bureaucratisch circus, beperkte mankracht en wantrouwen als uitgangspunt.”

Hoe moet het wel?

“Een kwalitatief hoogstaande overheid, die laagdrempelig toegankelijk is en doet wat zij belooft, is essentieel om de polarisatie tegen te gaan. Het zou goed zijn als we die kerstboom van wetten en regels een beetje aftuigen: de toeslagen afschaffen, het belastingstelsel vereenvoudigen en de verzorgingsstaat meer universeel maken. Met dat laatste bedoel ik dat voorzieningen in principe voor iedereen zijn. Dat betekent dat de overheid niet meer nauwkeurig hoeft vast te stellen wie waarvoor in aanmerking komt, zodat de uitvoering een heel stuk minder complex en kostbaar wordt.

Investeer ook in de uitvoering, die de laatste jaren een ondergeschoven kindje is geworden. Gelukkig groeit het inzicht dat de regering bij het maken van nieuwe wetten aandacht moet hebben voor de uitvoeringskant. De vraag is wel of dit overeind blijft in deze ingewikkelde kabinetsformatie. Want als het ingewikkeld wordt, moeten er compromissen komen. Maar een politiek fantastische oplossing is niet per se goed uitvoerbaar in de praktijk.”

En gemeenten?

“Bij de decentralisaties is bezuinigd vanuit de misvatting dat de gemeenten het wel goedkoper konden doen. En nu krijgen acht van de tien gemeenten hun begroting niet rond. Het is dus zaak dat zij in staat worden gesteld om de Wmo, Jeugdwet en Participatiewet op een goede manier uit te voeren. Daar horen de juiste budgetten bij. Maar het is niet alleen een kwestie van geld. Het heeft ook te maken met houding en gedrag. Ziet de gemeenteambtenaar de burger als klant en potentiële fraudeur of als inwoner van de stad of het dorp, als onderdeel van het collectief? Dat is een heel ander principe. Dit betekent ook dat de mensen achter de loketten de ruimte krijgen van hun leidinggevenden om beargumenteerd uitzonderingen te maken.

Ten slotte is de procedurele rechtvaardigheid van belang: ook mensen met een kleine portemonnee moeten gemakkelijk in bezwaar en beroep kunnen gaan tegen besluiten van de gemeente. Daarvoor moeten de financiële kortingen op de sociale advocatuur worden teruggedraaid. Het zijn geen originele ideeën – veel hiervan is al gezegd en geschreven door onder meer de Nationale ombudsman – maar ik noem ze wel, juist omdat ze zo relevant zijn om polarisatie tegen te gaan.”

‘We bedenken voortdurend nieuwe categorieën mensen die ergens juist wel of niet recht op hebben’

Wat kunnen we nog meer doen?

“Het nieuwe kabinet moet niet identiteit, maar bestaanszekerheid weer het hoofdthema maken. Het helpt enorm als de ongelijkheid minder wordt. De economische ongelijkheid tussen landen is de laatste jaren kleiner geworden, maar daartegenover staat een toenemende ongelijkheid binnen de landen. Nodig is een andere verhouding tussen arbeid en kapitaal: wie voor zijn inkomen afhankelijk is van arbeid ging er de laatste vijfentwintig jaar nauwelijks op vooruit, terwijl kapitaalbezitters niks te klagen hebben. Nodig is ook meer baan- en inkomenszekerheid voor al die flex- en oproepkrachten. En het is nodig dat er serieuze aandacht komt voor de gevolgen van armoede en onzekerheid voor de gezondheid van mensen. Een gelijke samenleving is niet het einddoel – ik ben geen communist – maar ik ben er wel van overtuigd dat Nederland nu een mate van ongelijkheid kent die leidt tot erosie van het vertrouwen in de medemens en de overheid.”

En dat is dan nog buiten de klimaattransitie gerekend.

“Na de globalisering staan we nu voor een nieuwe schok: de klimaatschok. Die gaat tot dezelfde verdeling leiden tussen mensen die erop vooruitgaan en mensen die het moeilijker krijgen. Want wie heeft de middelen om groen te gaan? Om een elektrische auto aan te schaffen, zijn huis te verduurzamen? Wie kan de stijgende lasten van fossiele energie betalen? Kijk naar wat er nu gebeurt met de gasprijzen; energiearmoede is geen onbekend fenomeen.

Daarnaast is er een verband tussen klimaatverandering en conflicten, mislukte oogsten, watertekorten en armoede. Daardoor komen migratiestromen op gang richting Europa, wat allerlei politieke en veiligheidsvraagstukken oplevert. En als Nederlanders voortdurend worden aangesproken door de overheid dat ze duurzamer moeten leven, daardoor in hun portemonnee worden geraakt maar er vervolgens wel klimaatvluchtelingen worden opgenomen, dan weet ik wel welke partijen daarmee aan de haal gaan.

Het bizarre is dat het klimaatvraagstuk als links wordt geframed, maar dat het ons allemaal aangaat. Als dat besef indaalt, zie ik het als een kans om de wij-gedachte weer te pakken te krijgen, om ons als gemeenschap rond deze problematiek te scharen en te zeggen: dit wordt een nationaal project en we gaan met z’n allen zorgen dat we erdoorheen komen.”

Is Nederland nog te redden? Of is Amerika ons voorland?

“Het proces van radicalisering voltrekt zich daar zo scherp omdat ras een veel grotere rol speelt in de maatschappelijke tegenstellingen. Bovendien legt de verzorgingsstaat geen bodem onder het bestaan, waardoor de sociaal-economische gevolgen van de globalisering heftiger zijn dan bij ons. Nog meer dan in Nederland staan de banen van de middenklasse onder druk en loopt de provincie leeg. Verder is door het tweepartijenstelsel een totaalidentiteit ontstaan: al iemands deelidentiteiten vallen samen in één identiteit, namelijk of je Republikein of Democraat bent. Een discussie ontaardt daardoor gemakkelijk in een aanval op iemands gehele identiteit, waar mensen doorgaans fel op reageren.

Er zijn dus wel degelijk verschillen tussen Nederland en Amerika. Maar er moet hier nu wel wat gebeuren. Anders komen we eerdaags, net als Amerika, op een punt dat de leefwerelden en belangen zo anders zijn dat er met de beste wil van de wereld geen gemene deler meer te vinden is.”