Bij de citotoets haalt hij een havo/vwo-score. Maar wat adviseert de meester? Vmbo-kader. Het komt vast doordat ik de enige Marokkaanse Nederlander in de klas ben, denkt Karim, kwaad, teleurgesteld en hevig twijfelend aan zichzelf. Eenmaal op de middelbare school vindt zijn boosheid een uitweg. “Ik ging me gedragen naar alle negatieve stereotypen die ik daar aantrof en werd een vervelend mannetje: petje op, grote mond, ik kwam overal te laat, deed nooit een boek open en van keurig ABN switchte ik naar slecht Nederlands met een enorm accent.”
Ondanks alles waren z’n cijfers prima en na een paar maanden klom hij op naar de theoretische leerweg. “In het derde jaar trok ik de stoute schoenen aan en vroeg aan de directeur of ik niet naar de havo zou kunnen. ‘Nee Karim, ga jij maar naar het mbo en daarna lekker werken’, was het antwoord.”
En zo ging het. Ook op het mbo haalde hij alles, maar irritant gedrag en 80 procent afwezigheid waren de standaard. De ene officiële waarschuwing volgde na de andere en op een dag werd hij van school gestuurd. “Vanaf dat moment zat ik er helemaal doorheen, voelde me verslagen, niet gehoord en niet gezien.” Het tij keerde toen een van zijn broers hem aan z’n haren overeind trok en dwong tot een toelatingstest bij Hogeschool Inholland. “Jij moet communicatie gaan studeren, zei hij. Ik haalde de test en begon aan de opleiding. Daar zat ik direct op m’n plek, vond aansluiting bij klasgenoten en docenten en ging weer in mezelf geloven.”
Niet-betrokken ouders
Daarna studeerde hij door, pedagogiek en didactiek. Inmiddels heeft Amghar naam gemaakt als expert op het gebied van kansenongelijkheid, polarisatie, radicalisering en diversiteit. Over deze thema’s schrijft hij boeken en maakt hij podcasts, documentaires en televisieprogramma’s. Als lid van het Platform Perspectief Jongeren adviseert hij de minister van Onderwijs over de besteding van de gelden van het Nationaal Programma Onderwijs (NPO). En één dag in de week werkt hij als docent in het mbo.
Karim Amghar
Karim Amghar (1988) studeerde communicatie & media en pedagogiek & didactiek. Hij is programmamaker en presentator bij de NTR, auteur en (mede) oprichter van een trainingsbureau en recruitmentbureau. Daarnaast werkt Amghar als docent omgangskunde op een mbo in Rotterdam.
Toch liet het waarom van zijn vmbo-advies hem niet los. Toen hij in 2019 voor de NTR-serie ‘Karim pakt zijn kans’ over kansenongelijkheid in het onderwijs sprak met beleidsmakers, onderwijzers, docenten, ouders en leerlingen, zocht hij ook zijn oude basisschooldirecteur op en stelde hem dé vraag. “Hij antwoordde: ‘In acht jaar tijd had ik jouw ouders nog nooit gezien.’ Daaruit leidde hij af dat zij niet betrokken waren. Terwijl mijn ouders hartstikke betrokken waren! Onderwijs was voor hen prioriteit nummer één. Maar omdat ze slecht Nederlands spreken, gingen ze nooit mee naar school. Dat lieten ze over aan een van hun oudere kinderen.”
Wat zegt dit verhaal?
“Dit is iets wat niet alleen mij is overkomen, maar wat nog steeds dagelijks talloze kinderen in Nederland overkomt. Zij hebben te maken met de onbewuste vooroordelen van leerkrachten. Net als bij mij wordt heel vaak gedacht dat kinderen door hun thuissituatie geen havo of vwo aankunnen. Kansenongelijkheid vindt z’n oorsprong niet in kleur of religie, maar in sociaaleconomische status. 60 procent van het leren vindt buiten de school plaats. Het valt of staat dus bij ouders die de middelen, kennis en knowhow hebben om hun kind tot volledige wasdom te laten komen.
Hebben zij de mentale ruimte om hun kinderen op te voeden? Welk opleidingsniveau hebben ze? Wordt er gelezen? Nemen de gezinsleden bij het avondeten samen de dag en de actualiteit door? Gaan ze weleens naar een museum of het theater? Helpen de ouders met het huiswerk? Gaan ze stemmen? Denken ze in kansen of bedreigingen? Geloven ze dat verandering en groei mogelijk zijn of is het uitgangspunt dat toch alles mislukt? Is er geld voor bijlessen? Kortom: armoede, onveiligheid en een gebrek aan kunst en cultuur in huis vormen een giftige cocktail, met als gevolgen: lage verwachtingen – bij de buitenwereld én bij de leerlingen zelf – onderpresteren en onderadvisering.”
En ons onderwijssysteem houdt dit in stand, zeg jij.
“Een van de weeffouten is dat wij veel te vroeg selecteren voor het voortgezet onderwijs. Dat is slecht omdat veel kinderen uit arme en laagopgeleide gezinnen laatbloeiers zijn. Verder kennen wij zeven onderwijsniveaus, terwijl dat er in een andere landen maar drie of vier zijn. Al die niveaus zijn een manier om te segregeren. Kinderen komen al vroeg in de fuik van het vmbo terecht en komen daar bijna niet meer uit.
Stapelen was twintig jaar geleden eenvoudiger dan nu, omdat toen vaak meerdere onderwijstypen in één schoolgebouw zaten. Tegenwoordig is dat een uitzondering. Zo ken ik een school in Rotterdam-Zuid, die eerst alles onder één dak had, maar nu de mavo in Zuid houdt en havo en vwo naar Noord verplaatst. Dat bevestigt dus de verwachting dat de mavokinderen in Rotterdam-Zuid wonen. En zo gaan die kinderen dat zelf ook geloven.
Daarom zeg ik: laten we het onderwijs weer inrichten als de grote gelijkmaker, laten we zorgen dat capaciteiten doorslaggevend worden voor schoolsucces – en niet de portemonnee of het opleidingsniveau van je ouders. Het onderwijs is het fundament van de samenleving. Van goed onderwijs plukken we de vruchten in de vorm van een stabiele democratie, een bloeiende economie en betrokken en gelukkige burgers. En vice versa: uit sociologisch onderzoek blijkt dat hoe meer ongelijkheid er is in een land, hoe meer radicalisering, criminaliteit, tienerzwangerschappen, politiek wantrouwen en polarisatie.”
Jij spreekt over een vicieuze cirkel.
“De kinderen uit de hogere en middenklasse, die floreren in het huidige onderwijssysteem, komen uiteindelijk ook goed terecht. Zij gaan beleid maken of beslissen over andere mensen. En wie hebben ze daarbij in hun achterhoofd? Juist, de mensen die hetzelfde zijn als zij. Daarom moeten er ook ándere mensen op die posities komen. Mensen die weten hoe het is om als kind niet te worden voorgelezen voor het slapengaan, bijvoorbeeld.
Alleen dan is het denkbaar dat we een onderwijssysteem op de schop nemen dat goed is voor de kinderen van de mensen die het nu voor het zeggen hebben. Want die hebben juist baat bij differentiatie, voor hún ontwikkeling is het goed als ze al op hun twaalfde bij gelijkgestemden in de klas zitten.
Een mooi voorbeeld vind ik Hans Spekman van de PvdA, die als eerste generatie het arme gezin is ontgroeid waarin hij opgroeide. Mensen zoals hij zouden er veel meer moeten zijn. Het belang is groot, hè. Als je al niet uit menselijk oogpunt wilt bereiken dat iedereen wordt beoordeeld op basis van zijn kunnen, doe het dan met economische motieven. Want wat laat je niet voor kapitaal liggen als een significant deel van de bevolking niet zijn volledige potentie weet te bereiken?”
Er is toch wel enige solidariteit bij beleidsmakers met mensen die het moeilijk hebben?
“Zeker, maar weet je hoe die solidariteit zich vooral manifesteert? In het opknappen van kwetsbare wijken. Die wijken krijgen prachtige flatgebouwen, er komen koophuizen bij, slimme ondernemers melden zich met biologische winkels en fancy restaurants en langzaam wordt alles duurder. Totdat de hele wijk wordt overgenomen door de yuppen, omdat de oorspronkelijke bewoners de huren niet meer kunnen betalen. Dit gebeurt nu bijvoorbeeld in Amsterdam Nieuw-West.”
Kansengelijkheid is anders wel de rode draad in het regeerakkoord.
“Inderdaad, en alle aandacht stemt mij positief. Laatst sprak ik minister voor primair en voortgezet onderwijs Dennis Wiersma; ik ben onder de indruk van hoe gepassioneerd hij is om het onderwerp aan te pakken. Het punt is wel: over vier jaar zit er weer een ander kabinet. En dan stoppen ingezette pilots en geldstromen misschien weer. Eigenlijk zouden er rond wezenlijke maatschappelijke vraagstukken als inclusie, diversiteit, kansenongelijkheid, grensoverschrijdend gedrag, noem maar op, een soort AIVD- of NCTV-achtige organisaties moeten zijn. Die niet te maken hebben met de politieke waan van de dag, maar bestendig beleid kunnen voeren.”
Wat kan het NPO betekenen voor de verbetering van het onderwijs?
“Een belangrijk doel van het NPO is om de achterstanden in te lopen die zijn ontstaan tijdens de pandemie. De coronacrisis is een katalysator die de bestaande ongelijkheden heeft vergroot. We komen er steeds meer achter dat vooral de sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen en jongeren een harde tik heeft gekregen. Een oplossing is om kunst- en cultuureducatie stevig in te bedden in het onderwijs. De NPO-gelden kunnen dit in gang zetten, maar het beste is als er voor daarna ook structurele financiering komt.
Kunst en cultuur zijn essentieel om emoties een plek te leren geven, te leren filosoferen, vragen te stellen en anders naar de wereld te kijken. En dan denk ik echt niet alleen aan Rembrandt en Chopin, maar bijvoorbeeld ook aan rap, spoken word en dans. Veel leerlingen hebben een rugzakje dat zo vol zit met de pijn van thuis, dat ze op school nauwelijks in de leerstand komen. Met kunst- en cultuureducatie maak je die rugzakjes lichter. Leerlingen die hun gevoelens beter kunnen verwerken, hebben hun hoofd niet bij andere zaken en maken het de docent minder moeilijk. Nee, die komen het klaslokaal binnen, hebben er zin in en hebben hoge verwachtingen van zichzelf. En de docent heeft hoge verwachtingen van hen.”
Wat is jouw advies aan gemeenten?
“Ik ken een aantal gemeenten, waaronder Rotterdam, Amsterdam en Amersfoort, die zelf geld hebben vrijgemaakt voor een pilot rond kunst- en cultuureducatie. Daar gaan cultuurcoaches kunst- en cultuurlessen geven op scholen, in relatie tot weerbaarheid en zelfredzaamheid. De inzet van deze coaches ontlast de leraren en helpt misschien ook een beetje bij het oplossen van het lerarentekort. Het zou mooi zijn als meer gemeenten dit deden. Zo kunnen ze niet alleen ongelijkheid bestrijden, maar ook radicalisering tegengaan. Investeer hierin, ga in gesprek met lokale kunst- en cultuurorganisaties en laat met cijfers zien dat het werkt. Dan kan het niet anders dan dat de verantwoordelijken bij het ministerie op een dag zeggen: verrek, daar moeten we wat mee.”
Jij staat zelf ook voor de klas.
“In mijn eerste baan werkte ik als recruiter. Toen viel het me op dat veel mbo’ers de sociale vaardigheden missen die nodig zijn voor de arbeidsmarkt. Daarom ben ik omgangskunde gaan geven op een mbo in Rotterdam. Daar zie ik voor wie ik het allemaal doe. Een voorbeeld. Een van mijn leerlingen loopt regelmatig ineens weg uit de klas. Zonder reden, zonder excuus. In het begin raakte ik daar geïrriteerd door, totdat ik ontdekte dat hij tijdens die momenten zijn moeder aan de telefoon heeft. Een moeder die een verstandelijke beperking heeft. ‘Nee, mama, het is geen goed idee dat we een hond nemen. Wie moet voor die hond zorgen als jij op de dagbesteding bent en ik op school?’ Deze jongen zorgt dus voor zichzelf én zijn moeder. Zie je nu wat ik bedoel met die rugzakjes?”
Let je op signalen van radicalisering?
“Zeker, zowel op de islamitische als op de extreemrechtse variant. Zelf heb ik het ook meegemaakt. Door het verkeerde schooladvies ontwikkelde ik een laag zelfbeeld. Aanvankelijk uitte zich dat in stoer en vervelend zijn, later keerde ik mij af van de maatschappij en radicaliseerde in mijn geloof. Toen het goedkwam op school en toen ik merkte dat vrienden steeds minder met mij omgingen, heb ik de weg teruggevonden.
Radicalisering is vaak het gevolg van een identiteitscrisis. Toch ben ik ervan overtuigd dat je extremisme kunt voorkomen of wegnemen bij jongeren die nog niet al te ver heen zijn. Dat kan door het leven en de wereld in alle eerlijkheid en veiligheid met hen te bespreken. Dan weet je wat er speelt en kun je op tijd ingrijpen. In de klas werk ik met de talking stick-methode. Dit houdt in dat je een dialoog voert zonder elkaar te interrumperen, iedereen luistert aandachtig naar degene die de praatstok heeft. Mensen krijgen daardoor het gevoel dat ze gehoord worden en dat ze alles mogen zeggen. Ze luisteren niet om te reageren, maar om te begrijpen. Ik train ook docenten en jongerenwerkers in deze methode.”
Stel, je wordt morgen minister van Onderwijs. Wat zou je dan als eerste doen?
“Eén: het selectiemoment verschuiven van 12 naar 14 jaar. Twee: maximaal drie onderwijsniveaus. Drie: leraren en onderwijsassistenten beter betalen en zorgen dat zij zich kunnen blijven ontwikkelen. Vier: bijles voor iedereen gratis. Vijf: kunst en cultuur verplicht in het curriculum. Ik zou, met andere woorden, zo hard door het systeem gaan dat bepaalde mensen me misschien wel gaan haten. En dan kom ik daarna natuurlijk niet meer zo gemakkelijk aan een baan, haha. Maar weet je wat? Dan ga ik gewoon weer lekker op de heftruck werken op de groente- en fruitveiling in Bleiswijk, waar ik nog steeds woon. Dat deed ik vroeger als bijbaantje en dat was heerlijk. Bovendien heb ik dan de belangrijkste prestatie in mijn leven al geleverd.”