Beide grootvaders werkten in de Rotterdamse haven, zijn vader ook enige tijd. De (klein)zoon is een stapelaar: hij deed havo, mbo, hbo en universiteit. Eenmaal afgestudeerd en gepromoveerd trokken mensen bij sollicitaties weleens een wenkbrauw op als ze z’n cv zagen, herinnert hij zich. “Zij vroegen nog net niet: wat is er misgegaan in je jonge jaren?” Zelf ziet hij zijn achtergrond juist als een pre. “Veel klassieke doorstromers – linea recta van het vwo naar de universiteit – zijn opgegroeid in een soort gated communities, waar iedereen hetzelfde is. Hun taalgebruik, kleding, voorkomen en humor worden vaak niet herkend door mensen die een ander pad hebben bewandeld, maar ze hebben geen ander register om uit te putten. Daar heb ik gelukkig minder last van, ik kan schakelen en opschieten met allerlei soorten mensen.”
Vaardigheden die hem ongetwijfeld van pas komen in zijn werk, waar hij de ene dag te maken heeft met politici, beleidsmakers en wetenschappers en de volgende dag met betonvlechters en kraanmachinisten. Dekker doet onderzoek naar en schrijft boeken over de arbeidsmarkt, onder meer over de kwaliteit van werk, werkgeversgedrag en zzp’ers. Hij omschrijft zichzelf als straatsocioloog, die bij voorkeur met echte mensen praat in plaats van enkel achter zijn bureau grote databestanden te analyseren. “En dan is het de kunst om die alledaagse, individuele verhalen te koppelen aan een brede sociale context.”
Bizar
Zijn laatste onderzoek gaat over het onbenutte arbeidspotentieel. Ondanks de krapte op de arbeidsmarkt staan er in Nederland nog steeds ruim een miljoen mensen langdurig aan de kant. Als je de studenten en tijdelijk werklozen niet meetelt, zijn er toch al gauw een half miljoen mensen die willen en kunnen werken. “Onder hen zijn deeltijders die meer uren willen maken, mensen met een migratieachtergrond, 55-plussers en mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Deze groep zou met enige ondersteuning zo aan de slag kunnen.”
Bizar vindt hij het, dat dit niet gebeurt. Om te achterhalen waarom dit zo is, hebben Dekker en zijn collega’s in de regio Drechtsteden – waar ongeveer 20.000 inwoners geen werk hebben –, 20 mensen geïnterviewd die al heel lang op zoek zijn naar een baan. “De belangrijkste belemmeringen blijken gezondheidsproblemen, de zorg voor kinderen en slecht aansluitende of verouderde diploma’s en werkervaring. Maar ook werkgevers werpen drempels op. Zij zoeken nog steeds mensen die precies in het plaatje passen, die gezond zijn en liefst niet te oud. Je gelooft het niet, maar voor sommige mbo-functies zie ik hele assessments voorbijkomen. Werkgevers zouden veel meer moeten kijken naar potentie, en niet alleen naar cv’s.”
Fabian Dekker
Fabian Dekker (1978) is projectleider en senior onderzoeker bij SEOR, een onderzoeksbureau van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Als arbeidssocioloog is hij gepromoveerd op de gevolgen van flexibilisering van de arbeidsmarkt voor sociale zekerheid. Hij werkte als onderzoeker voor onder andere de Erasmus Universiteit Rotterdam, Universiteit Utrecht, Verwey-Jonker Instituut, Regioplan Beleidsonderzoek en de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid.
Aan de kant van de overheid valt er ook wel wat te verbeteren, hè.
“Op rijksniveau moet men zorgen dat (meer) werken lonend is. Dat is één. Daarnaast is het zaak dat regionaal en lokaal de toeleiding naar werk anders wordt georganiseerd. De werkzoekenden in Drechtsteden gaven aan dat zij door de bomen het bos niet meer zien. Zoveel instanties, zoveel tijdelijke projecten, interventies en instrumenten. Ondanks alle goede bedoelingen raken mensen een beetje murw. Wie sturen ze nu weer op me af, wat hebben ze nu weer bedacht – dat idee. Daarom pleit ik al langer voor een burgertoets bij nieuwe wetten en beleidsmaatregelen. Als mensen van tevoren mogen vertellen of de voorgestelde regels hun problemen gaan oplossen en zo nee, wat er anders moet, dan gaat de systeemwereld beter aansluiten op de leefwereld.”
En er moeten fysieke ontmoetingsplekken komen voor werkzoekenden.
“Het arbeidsbureau nieuwe stijl, zoals sommigen het noemen. Richt in bibliotheken of buurtcentra plekken in waar mensen terechtkunnen met ál hun vragen. Niet alleen over werk, maar ook over scholing, zorg en schulden. Dit is een charmante oplossing om instanties te ‘ontsnipperen’. De regionale werkhuizen die minister Van Gennip van Sociale Zaken voorstelt, gaan uit van dezelfde één loket-gedachte. In Drechtsteden ontwikkelen de gemeenten al plannen in deze richting, in Amersfoort ook en in Noord-Brabant is er een digitale variant. Ik ben erg voor doen, het gewoon proberen, maar het lijkt me goed als er een kennisplatform komt over de vormgeving van deze centra. Welke rol heeft de sociale dienst, hoe zit het met de personele bezetting? Anders wordt het een zoektocht waarin iedere gemeente of arbeidsmarktregio dezelfde fouten maakt.”
Circuleert dit soort ideeën niet al veel langer? Vakbondshuizen, regionale mobiliteitsteams …
“Klopt, maar vaak werd het dan toch weer in een institutionele jas gehesen, en dat schrikt werkzoekenden af. Zeker als ze zich ook weer op een bepaald tijdstip ergens moeten melden. Het voordeel van zo’n laagdrempelig informatiepunt is dat mensen hun eigen moment en tempo kunnen kiezen. Er zijn overigens ook bedrijven die zelf het initiatief nemen voor een one-stop-shop voor werkzoekenden. Zo ken ik een bedrijf dat ex-gedetineerden in dienst neemt en zorgt dat alle werkcoaches, schuldhulpverleners en reclasseringsmedewerkers aanwezig zijn op één plek. Gewoon ergens in een loods in de haven. Een mooi voorbeeld van publiek-private samenwerking.”
Is de vergrijzing de enige oorzaak van de huidige krapte?
“Niet de enige, wel de belangrijkste. Andere oorzaken zijn het hoge aantal deeltijdwerkers in Nederland en het oplopende ziekteverzuim. Heel simpel: er zijn minder werkenden, de resterende mensen moeten meer doen en raken steeds vermoeider. Het gevolg is dat ze uitvallen of op zoek gaan naar een baan met een lagere werkdruk. Ik begrijp dat werkgevers zeggen dat het werk nu eenmaal moet worden gedaan, maar dan denken ze vooral aan de korte termijn. Op lange termijn gaan zij mensen zo verliezen – en wordt het probleem dus alleen maar groter.”
Ondertussen piept en kraakt het in sommige sectoren. Wat nu?
“Ik verwacht veel van AI en technologische oplossingen, van robots die straks naast mensen werken. In tekortsectoren als onderwijs, zorg en techniek kan dit veel werk uit handen nemen. Maar zover is het nog niet, en ook morgen, volgende maand en volgend jaar niet. Een goede stap voor de kortere termijn is bijvoorbeeld het human capital-akkoord dat de provincie Zuid-Holland heeft gesloten. Daar trekken bedrijfsleven, overheid en onderwijs serieus geld uit om werkenden en werkzoekenden om te scholen naar tekortsectoren. Het is ook verstandig om de verwachtingen bij consumenten te managen. Niet alles kan nu en meteen. Dan komt een pakketje maar een paar dagen later of moet je langer wachten voor een niet-spoedeisende afspraak bij de huisarts.
Een andere oplossing is innovatief aanbesteden. Zo vraagt de gemeente Rotterdam bij bouw- en vergroeningsprojecten aan de inschrijvende partijen wat zij qua werk en scholing kunnen betekenen voor de werkzoekenden in de regio Rijnmond. Hun inschrijving wordt medebeoordeeld op het plan dat ze daarvoor maken. Dit is anders dan de traditionele SROI-aanbesteding, waarbij het winnende bedrijf zich verplicht om een deel van het werk te laten doen door kwetsbare groepen. In de praktijk was dat vaak een moetje. Niet zelden werden er dan arbeidsmigranten ingevlogen, dus duurzame arbeid, ho maar. Met deze nieuwe, frisse aanbestedingswijze maak je bedrijven deelgenoot van het probleem en dwing je hen tot samenwerking met opleiders. Overheden hebben vaak een hoop geld te besteden, en dit helpt om het onbenutte potentieel minder onbenut te maken.”
En deeltijders meer uren laten werken?
“De overheid moet zich richten op de deeltijders die dat willen. Laat de rest alsjeblieft met rust, zou ik zeggen. Want die mensen zijn vaak mantelzorger, zorgen voor kinderen of doen vrijwilligerswerk. Het is verkeerd om alleen belang te hechten aan zaken die je kunt monetariseren. Onbetaalde, informele arbeid heeft minstens zoveel waarde. Het bruto binnenlands product is ook ooit maar bedacht door een stel economen – het is geen natuurkracht.”
Bètapromotor Ben Snoeij verzuchtte onlangs in Sprank waarom het toch niet lukt om meer mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt te plaatsen in scholingstrajecten voor de techniek. Laadpaleninstallateur bijvoorbeeld word je in 20 tot 30 weken. Zeg jij het maar.
“Aan de basis van de arbeidsmarkt vind je veel mensen die in het verleden niet zulke positieve leerervaringen hebben gehad. Je weet niet half hoe vaak ik hoor: ik heb het vak op de werkvloer geleerd en ik ben zó blij dat ik uit de schoolbanken ben. Deze mensen zitten dus niet te wachten op scholingsvouchers, leerwerktrajecten, STAP-budgetten of voorschakelklassen. Niet iedereen kan of wil leren, en niet iedereen is geschikt voor de techniek, het onderwijs of de zorg. En soms zit het in andere dingen: is de opleidingslocatie simpelweg niet bereikbaar of is de kinderopvang niet geregeld.
Vaak rollen mensen bij toeval een sector in. Viavia. Iemands broer of buurman zegt: bij dit bedrijf heb ik het naar m’n zin, het salaris is in orde en de baas helpt ook bij het zoeken van een huurwoning. Zulke verhalen hebben veel meer invloed dan een promofolder van een vakopleiding voor zij-instromers. Als je dat als overheid toch wilt, is het zinvoller om ambassadeurs van een bepaald beroep naar scholen te sturen. Jongeren moeten de belangrijkste beslissingen immers nog nemen.”
Snoeij zei ook: ‘Te veel banen die nu worden vervuld, zijn stiekem helemaal niet zo belangrijk.’ Heb je zelf nooit het gevoel dat je van groter nut zou zijn als je aan het bed of voor de klas ging staan?
“Oef, dat is een gewetensvraag. Welke beroepen maatschappelijk nut hebben, is een normatieve discussie. Aan de ene kant denk ik, als ik bijvoorbeeld al die maaltijd- en boodschappenbezorgers zie: wordt de wereld daar nou beter van? Aan de andere kant: wie ben ik om daar wat van te vinden? Die mensen verdienen zo hun brood en zijn daar misschien blij mee. Maar het is wel goed om hierover na te denken. Welke economie, welke beroepen en welke bedrijven willen we in pakweg 2050 hebben? Wat zijn essentiële, toekomstbestendige banen?
Wat mezelf betreft: noem me naïef, maar ik heb het idee dat ik met mijn onderzoek aanbevelingen doe om de arbeidsmarkt te verbeteren. Die vaak niet zomaar in een la verdwijnen, maar waar echt over wordt gepraat en nagedacht. Dat is wel nuttig, toch? Verder neem ik bewust één dag per week vrij om te vertellen over de arbeidsmarkt op plekken waar niet alleen the usual suspects komen, zoals scholen, buurthuizen en lokale theaters. Dan ga ik in op vragen als: hoe werkt de arbeidsmarkt, hoe ziet de toekomst van werk eruit, hoe kun je burn-outs voorkomen? Maar nu ik er zo over nadenk: ik blijf geen onderzoeker tot mijn zeventigste. Het onderwijs is een prachtig, zeer maatschappelijk relevant alternatief. Ik heb ooit al lesgegeven aan de universiteit, maar mijn hart ligt bij het beroepsonderwijs. Bij dezen dus.”
In je vrije tijd schrijf je ook boeken over vergeten beroepen, zoals circusartiesten, nachtwerkers en fabrieksarbeiders. Vanwaar die fascinatie?
“Ik wil aandacht geven aan beroepen die over het algemeen weinig aandacht krijgen. En het is natuurlijk ook een mooi excuus om met veel verschillende mensen te praten en op bijzondere plekken te komen. Circusartiesten zijn met niet meer dan 130 mensen de kleinste beroepsgroep van Nederland. De artiesten die ik interviewde, waren zonder uitzondering reuzegelukkig met hun werk. Ik hoorde wel dat de vaste dienstverbanden verdwijnen en dat de meerderheid inmiddels werkt als zzp’er. Het risico van niet-verzekerd zijn tegen arbeidsongeschiktheid in dit bij uitstek fysieke beroep, was een van de kwesties die we bespraken.
Van de arbeidersklasse wordt vaak gezegd dat die is uitgestorven in Nederland. Dat valt nog te bezien, dacht ik, en nu maak ik een tournee langs raffinaderijen en beton- en staalfabrieken. De mensen die daar werken, blijken niet bang dat hun werk in de toekomst wordt geautomatiseerd. Betonvlechters bijvoorbeeld doen zulk nauwgezet werk met sporen en stelkabels, dat kan een robot niet zomaar overnemen – en daar zijn ze heel trots op. Dat zulke ambachten bestaan, dat niet elke fabrieksarbeid gedoemd is te verdwijnen en dat deze mensen vaak emotionele binding hebben met hun werk, blijft buiten de waarneming van veel bestuurders en beleidsmakers.
Nu ik die mensen in de fabrieken aan het interviewen ben, ontwaar ik een nieuwe sociale scheidslijn: die van de waardering en de erkenning. Een gebrek daaraan zorgt voor een veel diepere kloof dan verschillen in inkomen, opleiding of contractvorm. Zelf hoor ik tijdens een functioneringsgesprek ook liever dat ik gewaardeerd word dan dat ik een extra periodiek krijg.
Fabrieksarbeiders vinden dat er vaak neerbuigend wordt gedaan over handenarbeid, dat er onvoldoende oog is voor hun vakmanschap. Vmbo’ers – die ik ook veel heb gesproken de afgelopen jaren – ervaren hetzelfde. Het is heel belangrijk dat we deze beeldvorming doorbreken en ambachten een hogere maatschappelijke status krijgen. Ook dit is onderdeel van de discussie over essentieel en minder essentieel werk. Want wie zijn er onmisbaarder, denk je, jij en ik of timmerlieden, loodgieters, elektriciens en de mensen in de maakindustrie? Het mbo positioneren als universiteit van het vakmanschap, zoals René Cuperus van de Atlas van Afgehaakt Nederland zegt, is een goede eerste stap. Stel in het mbo ook lectoren aan, bijvoorbeeld.”
Je ontdekte verder dat overtuigde nachtwerkers ’s nachts hun vak terugkrijgen.
“De mensen die ’s nachts werken, zijn letterlijk onzichtbaar. Om 11 uur ‘s avonds, als de meesten van ons naar bed gaan, gaan zij aan de slag. Uit onderzoek weten we dat het niet gezond is om dit te vaak te doen. In de zorg en de politie gaan sommige mensen echter gebukt onder zoveel regeldruk, dat zij bewust kiezen voor nachtdiensten. Zij vertelden me: ’s nachts zijn er geen leidinggevenden en geen overleggen; dan kan ik gewoon mijn werk doen. Eigenlijk heeft het keurslijf van overdag hen een beetje vervreemd van hun vak. Hetzelfde zie je in het onderwijs en het sociaal werk. Voor een deel van de professionals is dat reden om te kiezen voor het zzp-schap. Dan krijgen zij hun autonomie en regelruimte weer terug, dan hoeven zij zich niet bezig te houden met al die randzaken, maar kunnen zich richten op hun vák. Uit alle onderzoeken blijkt dat de mate van autonomie bepaalt of mensen het naar hun zin hebben in hun werk. Naast de leidinggevende en de werkdruk.”
Ook hier eindigt het relaas van het individu weer bij grote thema’s als autonomie, vakmanschap en vervreemding.
“En dan hoop ik dat er vervolgens een gesprek ontstaat over de manier waarop wij de arbeidsmarkt hebben ingericht. Ook dat is geen natuurverschijnsel, maar het gevolg van politieke keuzes. Als een oncologieverpleegkundige alleen ’s nachts tijd heeft om met patiënten te praten – op zo’n afdeling toch een cruciaal onderdeel van het werk –, doen we het dan wel goed? Wat is de waarde van werk, wanneer halen mensen zingeving uit hun werk, welke manieren van leidinggeven horen daarbij? Economische groei is van groot belang, daar betalen we de rekeningen van, maar een arbeidsmarkt die alleen draait om prestaties, output, productiviteit en controle, groeit scheef.”