De harde werkelijkheid: wereldwijd leven 1,6 miljard mensen in ontoereikende woonomstandigheden, hebben 150 miljoen mensen geen dak boven het hoofd, hebben 1,3 miljard mensen een fysieke of verstandelijke beperking, kampen 1,1 miljard mensen met een mentale aandoening, krijgt circa 30 procent van de vrouwen in haar leven te maken met fysiek en/of seksueel geweld, gaan 36 miljoen mensen gebukt onder een drugsverslaving en raakten het afgelopen decennium 100 miljoen mensen op de vlucht, ontheemd of verdreven (een verdubbeling ten opzichte van de tien jaar daarvoor).

Jessica Chamba, directeur Human Services bij Ernst&Young Global, zette deze grote getallen dit voorjaar op een rij tijdens een werkbijeenkomst van het European Social Network (ESN) in Warschau. Daaraan voegde ze de boodschap toe dat de vraag naar zorg, bescherming en ondersteuning overal in de wereld alleen maar zal toenemen, onder meer door de vergrijzing, oplopende woonlasten (met risico op dakloosheid), toenemend drugsgebruik, groeiende inkomensongelijkheid en groeiende armoede.

Iris Leene, directeur maatschappelijke ontwikkelingen in Apeldoorn en vicevoorzitter van Divosa, zat in de zaal bij Chamba in Warschau. Ze realiseerde zich daar hoe belangrijk het is om eens vanuit een breder perspectief naar de sociale vraagstukken te kijken waar zij dagelijks mee te maken heeft. “We zijn vaak zo druk bezig met de waan van de dag in Nederland, dat we vergeten dat andere landen met dezelfde problemen zitten en ook over oplossingen nadenken. Het was in gemeenteland lange tijd not done om voor een bijeenkomst naar het buitenland te gaan – te duur, geen noodzaak − maar het is goed om eens uit je bubbel getrokken te worden.

Dyslectie en arbeidsmigratie

De werkconferentie zette Leene aan het denken. “Op congressen in Nederland ben ik het vaak eens met sprekers en bezoekers. Hun verhalen roepen herkenning en bevestiging op en dat voelt dan goed. Maar het prikkelt minder. In Warschau waren de diversiteit en verscheidenheid onder deelnemers groter en schuurde het wat meer.”

Het verhaal van Laura Tabarcea uit Roemenië maakte bijvoorbeeld indruk, vertelt Leene. Tabarcea, teammanager bij het directoraat-generaal sociale bijstand en kinderbescherming in Boekarest, vertelde over de zorg en ondersteuning die zij en haar collega’s bieden aan ongeveer 200 kinderen in pleegzorg in hun stadsdistrict. Ook kaartte ze het jeugdzorgvraagstuk aan van ouders die als arbeidsmigrant over de grens gaan werken en hun kinderen thuis achterlaten.

“In Warschau waren mijn Europese collega’s met name benieuwd naar de situatie van deze kinderen”, licht Tabarcea via Teams vanuit Boekarest toe. “Het is een kwestie die vooral in de landelijke gebieden speelt, waar de armoede het grootst is. Ouders trekken weg om in het buitenland te gaan werken; de meesten gaan naar Italië, Spanje en Duitsland, wat minder naar Nederland. (Eind 2021 verbleven er 1,1 miljoen Roemenen in Italië, 1 miljoen in Spanje en 800.000 in Duitsland. In Nederland verbleven in 2020 ruim 62.000 Roemeense arbeidsmigranten, red.).

Een groot aantal brengt hun kinderen onder bij grootouders of buren en we zien dat niet alle verzorgers deze kinderen de juiste zorg (kunnen) bieden. Vandaar dat we dagcentra aan het opzetten zijn waar de kinderen na school naartoe kunnen om huiswerk te maken en ’s avonds een warme maaltijd krijgen. We hopen ze zo te behoeden voor schooluitval. Bovendien kunnen we in de centra goed in de gaten houden hoe het met hen gaat en op tijd ingrijpen, mocht dat nodig zijn.”

Ook Tabarcea ziet meerwaarde in de uitwisseling van kennis en ervaring in het Europese netwerk. “Tijdens de ESN-bijeenkomst hoorde ik dat Letland een soortgelijke aanpak als Roemenië heeft voor jongvolwassenen die uitstromen uit de pleegzorg – we bieden hun uitgebreide ondersteuning bij zelfstandig wonen, op weg naar de arbeidsmarkt en bij financiële zelfredzaamheid. Dat vind ik interessant en het sterkt me in mijn werk.”

De presentatie van Tabarcea triggerde Leene op een andere manier. “Wij maken ons als overheid in Nederland veel zorgen als een kind bijvoorbeeld door dyslexie niet goed kan meekomen op school, terwijl Roemeense ouders hun kinderen achterlaten bij familie om elders te gaan werken. Ik zeg niet dat onze zorgen onterecht zijn, maar het Roemeense vraagstuk relativeert ook. De Nederlandse lat ligt soms misschien wel heel hoog. Wat vinden we nog normaal? Wat hoort bij het leven en waar kun je hulp voor krijgen? Wat mag je vragen van een overheid? Het zijn actuele, reële vragen die we moeten durven stellen.”

Het European Social Network

houdt zich bezig met de uitwisseling van kennis en praktijken op het gebied van sociaal domein en sociaal werk. De organisatie is ontstaan vanuit de behoefte om kennis uit te wisselen in een Europees verband en telt ruim 175 leden uit 34 landen, waaronder gemeenten, regionale overheden, ministeries, dienstverleners en universiteiten. Jaarlijks houdt het ESN een internationale conferentie en werkgroepen rondom specifieke thema’s, zoals de kwaliteit van de dienstverlening in het sociaal domein. De uitkomsten van de werkgroepen worden teruggekoppeld aan de Europese Commissie. Divosa is lid van het ESN en vanaf het begin actief betrokken.

'We richten dagcentra op om kinderen van arbeidsmigranten te behoeden voor schooluitval'

Verschillen en overeenkomsten

Net als Jessica Chamba wijst Alfonso Montero, ceo van het ESN, erop dat veel landen ondanks hun onderlinge verschillen voor dezelfde sociale vraagstukken staan − denk aan inflatie, armoede, inkomensongelijkheid en vergrijzing. Ter illustratie zoomt hij in op het laatste. “Tegen 2050 bedraagt het aandeel 65-plussers in de EU-landen ongeveer 30 procent, tegen 20 procent anno nu. Die demografische ontwikkeling brengt tal van vragen met zich mee. Hoe zorgen we dat ouderen langer thuis kunnen blijven wonen? Hoe tuigen we ‘zorg in de gemeenschap’ goed op? Een goede samenwerking tussen gezondheidszorg en sociaal domein wordt steeds belangrijker. Hoe pakken we dat goed aan?”

De tekorten op de Europese arbeidsmarkt, waar zowel de zorg als het sociaal domein mee kampen – met name in de frontlinie – maken het oplossen van deze vraagstukken nog complexer. “Die krapte leidt op veel plaatsen tot hoge werkdruk, soms tot uitval. Hoe verleiden we mensen dan nog om toch in onze sector te komen werken? Ook opleiding is een belangrijk aandachtspunt. We moeten onze professionals toerusten met de juiste expertise voor alle huidige en aanstaande uitdagingen.

Nog een andere vraag: welke rol is weggelegd voor technologie? Hoe kunnen we technologie slim toepassen, bijvoorbeeld in de automatisering van werkprocessen of het vroegsignaleren van kwetsbare situaties? En dan hebben we het nog niet eens gehad over dat andere heikele punt: de financiering van het sociaal domein. Allemaal vragen die ook in andere landen leven.”

'Onze outreachende aanpak deed de Poolse collega’s denken aan communistisch Rusland’

Van mensbeeld naar vakmanschap

“Helaas bestaat er geen magische knop waarop we kunnen drukken”, vervolgt Montero. “Er is niet één antwoord of beste aanpak. Verschillende landen proberen verschillende dingen.” Wel zijn alle Europese landen gebonden aan het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens – dat is het fundament waarop ze bouwen. Montero zoekt de verschillen in beleid en uitvoering tussen de Europese landen met name in ideologie en mensbeeld.

Een voorbeeld: land A focust bij jeugdzorg op het kind, land B op het gezin als systeem. Wordt een gezin in land B geconfronteerd met bijvoorbeeld werkloosheid, dan zijn de ogen al snel ook op het kind gericht. Men is er alert op de consequenties voor het kind van, zeg, oplopende stress en een tekortschietend huishoudinkomen. In land A komt het kind misschien pas in beeld als die consequenties tot serieuzere problemen zijn uitgegroeid.

Ander voorbeeld: sommige landen zien een gezin eenduidig als een vader, moeder en hun kinderen. Andere landen kennen een bredere definitie; daar kan een gezin ook uit andere samenstellingen bestaan. Die verschillende uitgangspunten zie je terug in de uitvoering.”

Voor Leene was dit een van de eyeopeners in Warschau. “De wetenschap dat andere Europese landen voor grotendeels dezelfde problemen en uitdagingen staan als wij in Nederland, terwijl daar soms een totaal ander politiek en sociaalmaatschappelijk systeem aan ten grondslag ligt, deed me beseffen dat systeemveranderingen misschien helemaal de oplossing niet zijn. We moeten veel meer nadenken over de uitvoering. Aan welk mensbeeld geven we handen en voeten en hoe doen we dat? Het is die vertaling naar ons vakmanschap waarmee we het verschil maken.”

Preventiebeweging

Montero signaleert ondertussen een opvallende beweging die in veel Europese landen inmiddels is ingezet: de beweging naar vroegsignalering, outreachend werken, ondersteuning in de eigen omgeving en de inzet van ervaringskennis. “Preventie wordt meer en meer een leidend principe. En dan niet alleen preventie in de zin van ‘voorkomen dat er iets gebeurt’, maar ook om te voorkomen dat problemen in stand worden gehouden, verergeren of zich nogmaals voordoen. Zo heb ik op Malta een project bezocht rond gendergerelateerd huiselijk geweld dat niet alleen zorg aan slachtoffers biedt, maar ook een programma voor plegers, om herhaling te voorkomen. Dat hebben jullie in Nederland ook, geloof ik. Veel benaderingen in het sociaal domein waren tot nog toe voornamelijk gericht op interventie. Dat is aan het veranderen.”

Dat sluit aan bij de Apeldoornse outreachende aanpak die Leene in Warschau voor het voetlicht bracht. Met als sleutelwoorden: vertrouwen, vraaggestuurd en de inwoner centraal. De gemeente sprak al met meer dan zeshonderd inwoners aan hun eigen keukentafel. Leene: “We gaan naar de mensen toe in plaats van te wachten tot ze bij ons aankloppen – wat veel mensen pas laat of helemaal niet doen. We nemen met hen door op welke regelingen ze mogelijk recht hebben om te kunnen rondkomen. Veel meer dan vroeger kijken we naar wat mensen van ons nodig hebben. We gaan uit van hun vraag en niet van de wetten en regelgeving, die vaak gebaseerd zijn op wantrouwen.”

Het Apeldoornse voorbeeld viel vooral bij de Franse en Finse collega’s in de smaak, herinnert zij zich. “Ze waren erg geïnteresseerd, terwijl onze aanpak de collega’s uit Polen juist deed denken aan communistisch Rusland – Polen was na de Tweede Wereldoorlog een satellietstaat van de Sovjet-Unie. ‘De Russen controleerden en verzorgden ons’, hoorde ik van de Poolse collega’s. Zij waarschuwden ons dat het ‘zomaar’ aanbieden van ondersteuningsregelingen misbruik in de hand zou kunnen werken. En ze voegden eraan toe dat ze niet hopen dat hun landgenoten die nu in Nederland verblijven dit soort ideeën mee naar huis nemen.” Daar kun je om lachen of zuchten, maar Leene heeft die opmerking niet voor niets onthouden. “Laten we zorgen dat we niet doorslaan in onze vraaggestuurde benadering. Onze professionals in de uitvoering moeten ook naar hun onderbuik luisteren.”

‘Het sociaal domein houdt niet op bij de gemeente- of landsgrenzen'

Uit je bubbel

Nogmaals, het is heel verfrissend om af en toe een blik over de grens heen te werpen, vindt Leene. “Niet om beleid of benaderingen van anderen klakkeloos te kopiëren, dat gaat niet. Maar het helpt wel om met een andere bril naar je eigen praktijk, uitvoering en oplossingen kijken. Waardoor je tot nieuwe inzichten kunt komen.” Vandaar dat Leene, als zij op bezoek gaat bij haar dochter die een half jaar in Finland studeert, ook langsgaat bij haar collega’s in Helsinki.

“Dat was niet in me opgekomen als ik dit voorjaar niet naar Polen was gegaan, dus dat is een mooie bijvangst. Ik weet dat de Finnen zich net als wij bezighouden met de vraag hoe je als gemeente álle mensen kunt bereiken die recht hebben op
een voorziening. Ik ben benieuwd of zij inzichten en tips hebben waarmee wij onze outreachende aanpak in Apeldoorn misschien nog een stapje verder kunnen brengen.”

Montero beaamt: “Het is goed om je af en toe even los te weken van je eigen context en dagelijkse drukte. Om te zien dat in andere landen gelijksoortige vraagstukken spelen. Met bijbehorende oplossingen waarvan je wat kunt opsteken of die juist een nieuw perspectief bieden.” Natuurlijk, de waan van de dag regeert, weet de voorzitter. “Uiteraard zijn mensen in het sociaal domein in eerste instantie bezig met het oplossen van lokale en regionale vraagstukken.

Maar dat sociaal domein houdt niet op bij de gemeente- of landsgrenzen. Denk maar aan de stroom vluchtelingen uit Oekraïne die zich over verschillende Europese landen hebben verspreid. Of aan de arbeidsmigranten die vanuit de ene naar de andere EU-lidstaat trekken.” Hij besluit: “Op dit moment spreken we in Europa vooral over arbeidsmigratie in de zin van ‘vrij verkeer en verblijf van personen in de Europese Unie’. Maar er ligt ook een morele vraag op tafel: in hoeverre zijn de landen die migranten aantrekken verantwoordelijk voor onder andere de kinderen die achterblijven in hun thuisland?” Stof tot nadenken, voer voor discussie. Ook daarom is het goed elkaar beter te leren kennen.