Toen zij in de jaren negentig begon als wetenschapper, was de heersende overtuiging bij de overheid dat gezondheid, leefstijl en eenzaamheid privézaken waren. Het werd haar levenswerk om aan te tonen dat het niet zo simpel is. “De context heeft een allesbepalende invloed op de levenskeuzes die mensen maken: het gezin, de buurt en de samenleving waarvan ze deel uitmaken.” In die tijd dacht men ook dat gezondheid dé voorspeller was voor persoonlijk welzijn. Maar sociale relaties wogen zwaarder, bleek uit een groot bevolkingsonderzoek waaraan Machielse meewerkte. Het zaadje voor haar latere onderzoekswerk over sociale relaties en eenzaamheid was geplant. Ze legde talloze huisbezoeken af aan mensen die precies nul sociale contacten hebben, vrijwel nooit de deur uitgaan en alleen hun mond opendoen in de supermarkt. “Ik heb zelfs mensen meegemaakt die niet meer goed konden articuleren. Ze waren het praten verleerd.” Machielse ging vorig jaar november met emeritaat als hoogleraar Humanisme en Sociale Weerbaarheid, maar blijft als bijzonder hoogleraar Sociale Weerbaarheid van Ouderen verbonden aan de Universiteit van Humanistiek. Wat verstaat zij onder meedoen? “Deelnemen aan het maatschappelijke en sociale leven, waarbij je je talenten en vaardigheden kunt inzetten op een manier die bij je past. Dat betekent een baan hebben, vrijwilligerswerk doen of onderdeel zijn van het verenigingsleven of andere sociale verbanden, zoals vriendengroepen.”
Meedoen is een kwestie van kunnen, willen, moeten en mogen, aldus het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP).
“‘Moeten’ is de druk van de samenleving of de sociale norm om je eigen inkomen te verdienen en mee te draaien in de wereld. ‘Kunnen’ en ‘willen’ zijn in de praktijk vaak niet goed te onderscheiden. Mensen die iets niet kunnen, wíllen het immers vaak ook niet meer. Het is een vorm van zelfbescherming om te zeggen dat je niet wilt voldoen aan verwachtingen en eisen als je dit eigenlijk niet kunt. ‘Mogen’ is een cruciaal begrip. Want ook al staan de seinen bij ‘willen, kunnen en moeten’ op groen, het houdt op als je niet de persoonlijke vermogens, het netwerk en de hulpbronnen hebt om te participeren. Onderzoek maakt duidelijk dat mensen die weinig binding met de arbeidsmarkt en weinig sociale contacten hebben, minder gelukkig zijn. Zij geven hun leven een lager rapportcijfer dan andere groepen in de samenleving en hebben vaker gezondheidsklachten. Daarom is het een maatschappelijke opgave om te zorgen dat zoveel mogelijk mensen zinvol en volwaardig kunnen meedoen. Dat kun je doen om de zorgkosten te verlagen, maar ook vanuit moreel oogpunt. Wat zijn wij voor beschaving om mensen aan hun lot over te laten?
Het is moeilijk te zeggen of een groeiend aantal mensen afhaakt in Nederland. Tijdelijke, ‘gewone’ eenzaamheid hoort erbij in ieder mensenleven. Bijvoorbeeld als je relatie uitgaat of een dierbare overlijdt. 14 procent van de Nederlanders is chronisch eenzaam of leeft zelfs in een isolement. Dit percentage is vrij stabiel. Vormen van meer existentiële eenzaamheid komen wel steeds vaker voor. Dan gaat het om mensen die zich niet gezien, gehoord en gekend voelen in de gemeenschap of samenleving waarin ze leven. Dat komt niet door individuele kwetsbaarheid, maar door hoe de samenleving zich de laatste decennia heeft ontwikkeld. Het is namelijk veel ingewikkelder geworden om mee te doen.”
Anja Machielse (1956)
studeerde filosofie aan de Universiteit van Amsterdam en de Erasmus Universiteit Rotterdam. Zij promoveerde in de sociale wetenschappen aan de Universiteit Utrecht. Daarna ging zij werken aan dezelfde universiteit. In 2009 werd ze hoofd onderzoek bij het Landelijk Expertisecentrum Sociale Interventies. In 2012 stapte ze over naar de Universiteit voor Humanistiek in Utrecht, eerst als universitair hoofddocent en vanaf 2015 als hoogleraar.
Leg uit.
“Ontwikkelingen als globalisering en digitalisering hebben de arbeidsmarkt veeleisender, onvoorspelbaarder en dynamischer gemaakt. Dit maakt het moeilijker voor mensen om aan het werk te gaan of te blijven. Prestatiedruk is alomtegenwoordig. Mensen worden afgerekend op hun successen. Heb je carrière gemaakt, ben je ergens extreem goed in? Gewoon tevreden je leven leiden, is eigenlijk niet meer voldoende. En in de sociale media zien we voortdurend de mooie levens van anderen. Waaraan iedereen zich spiegelt en dan lijkt je eigen leven ineens vrij miserabel. Ook in sociaal opzicht is de lat hoger komen te liggen. Vroeger groeide je op in een bepaalde omgeving en daar bleef je vaak ook, letterlijk en figuurlijk. De mogelijkheden en ambities waren beperkter, het leven lag meer vast. Nu, door de individualisering en de toegenomen welvaart en mobiliteit, kan je je leven precies zo invullen als je wilt. Je kunt kiezen voor elke studie, baan, partner en woonplaats. Die vrijheid is mooi, maar de keerzijde is dat de verantwoordelijkheid is toegenomen. En als je niet geslaagd bent of voldoet aan wat in onze samenleving normaal wordt gevonden, dan is de gedachte al gauw: dat heb je aan jezelf te wijten, jij hebt alle kansen niet benut.”
Ik doe mee omdat…
Dorothy (56) werkt als vrijwilliger in de gehandicaptenzorg. Na een hersenoperatie op haar 30ste veranderde haar leven totaal. “Ik heb moeite met mijn evenwicht en loop met een rollator. Jarenlang heb ik mijn beperking mijn leven laten bepalen; ik deed thuis administratief vrijwilligerswerk. Een heel klein wereldje. Totdat ik vrijwilliger werd in de gehandicaptenzorg. Het is een warm bad. Het contact met cliënten en collega’s is zo waardevol.”
Contacten zijn minder vanzelfsprekend geworden, zeg je.
“Zelf ben ik in de jaren zestig opgegroeid in een dorpje in West-Brabant, waar iedereen wist wie mijn ouders waren. Families bleven dicht bij elkaar, sociale inbedding was normaal. Als je een beetje anders was dan de rest, hoorde je toch nog bij zo’n gemeenschap. Nu zijn zelfgekozen relaties belangrijker geworden. We zijn daarbij niet meer aangewezen op onze directe omgeving, want dankzij het internet kunnen we overal contacten leggen.
Maar daar moet je wel moeite voor doen: wie niets onderneemt, blijft alleen achter. Dat vraagt behoorlijke sociale vaardigheden. Niet alleen om te bonden met gelijkgestemden, maar ook om aan te voelen in welke sociale setting welk gedrag wordt verwacht. Dat noem je bridging vaardigheden. Op het werk of op school moet je je anders gedragen dan thuis, bijvoorbeeld. Je moet constant switchen en veel mensen doen dat onbewust, maar voor sommigen is dit complex en stressvol. Tot slot heb je identiteitskapitaal nodig, aangezien inbedding in een groter geheel op gespannen voet staat met individuele autonomie. Als je jezelf wilt blijven in een groep, moet je zelfvertrouwen hebben, stevig in je schoenen staan en weten waar je voor staat.”
Komt het aan op weerbaarheid, om dat modewoord weer eens van stal te halen?
“Iedereen benadrukt tegenwoordig het belang van individuele weerbaarheid en veerkracht, maar ik zie dit bij uitstek als iets relationeels. Sociale en communicatieve vaardigheden moet je leren en oefenen. Dan helpt het enorm als je thuis ziet hoe je betekenisvolle relaties aangaat en onderhoudt, hoe je vertrouwt op anderen en je wensen en emoties overbrengt. Als je een netwerk hebt dat je ondersteunt en je tekortkomingen aanvaardt, ontwikkel je veel sneller identiteitskapitaal. Weerbaar word je alleen als je omgeving je op bepalende momenten steunt en versterkt.”
Maar niet iedereen heeft zo’n veilig en stimulerend netwerk.
“Dus is het noodzakelijk dat de overheid zorgt voor een vangnet en er een samenleving ontstaat waarin ook de kwetsbaarsten zich thuisvoelen. Scholen kunnen daarbij een belangrijke rol spelen. Dat kan door kinderen al jong te leren hoe zij zich kunnen handhaven en door aandacht te besteden aan pesten en sociaal-emotionele ontwikkeling. Het zou ook mooi zijn als de subsidies voor de maatschappelijke diensttijd terugkomen. Tussen 2018 en 2024 stelde het Rijk geld beschikbaar voor projecten waarbij middelbare scholieren een korte stage liepen bij een maatschappelijke organisatie. In een woonzorgcentrum voor ouderen of taalcentrum voor nieuwkomers bijvoorbeeld. Ik heb onderzoek gedaan naar jongeren die meedraaiden in de ouderenzorg en dit bleek een prachtig middel om hun talenten te ontdekken en zelfvertrouwen te vergroten.
Een ander voordeel is dat zo’n stage zorgt dat ze in contact komen met mensen buiten hun eigen bubbel. De zelfgekozen verbanden die ik net noemde, zijn volstrekt homogeen. Mensen zoeken mensen die op hen lijken, ze komen bijna nooit in aanraking met andersdenkenden. Bubbels sluiten ook uit; je hoort erbij of je hoort er niet bij. Ik vind het belangrijk dat de overheid nadenkt over manieren om dit te doorbreken. Een samenleving staat of valt met het vermogen om om te gaan met ándere groepen. Onderling contact is de enige manier om begrip te kweken en het besef te laten indalen dat er andere leefwerelden, overtuigingen, verwachtingen en ervaringen zijn en dat niet iedereen in zo’n fijne, beschermende bubbel leeft. En dat wij als samenleving ook verantwoordelijk zijn voor afgehaakten, kwetsbaren en eenzamen.”

Wat kunnen gemeenten doen?
“Gemeenschapszin stimuleren. De openbare ruimte slim inrichten, met parkjes, zithoeken en pleinen waar mensen op natuurlijke wijze samenkomen. Aanmoedigen dat buurtbewoners elkaar leren kennen. Een aantal gemeenten doet dit met zogenoemde lief en leed-straten. Bewoners kunnen dan met een kleine subsidie buurtborrels organiseren, een bloemetje sturen aan een zieke of een communicatieplatform opzetten waar iemand het kan melden als hij een keertje hulp nodig heeft. Dit is geen sociale controle, het betekent ook niet dat je dagelijks de steunkousen van de buurvrouw moet verwisselen, maar gewoon, dat je elkaar leert kennen, weet wat er speelt en bij welke lokale hulporganisatie je terechtkunt als je je zorgen maakt over een buurtgenoot.
Communitybuilding komt niet voort uit grote strategische visies of beleidsplannen, maar is kleinschalig en laagdrempelig. Het project ‘Zorgzame buurten’ is daarvan ook een mooi voorbeeld. Ik heb het idee dat we langzaam een kantelpunt naderen. Steeds meer mensen komen niet mee. Als je dit als gemeente tijdig wilt signaleren en ernstiger problemen – zoals verward of gevaarlijk gedrag – wilt voorkomen, dan moet je beginnen op het basale niveau van de woonomgeving.”
De Participatiewet gaat op de schop. Het SCP, dat de werking van de wet in de praktijk onderzoekt, wil af van de te grote focus op betaald werk.
“Meedoen wordt nog te vaak afgemeten aan het hebben van betaald werk. Een simpel voorbeeld: ik kijk graag naar kennisquizzen op televisie en zonder uitzondering is de eerste vraag aan de kandidaten wat zij voor werk doen. Maar dat is veel te beperkt, want er is een hele groep mensen die meedoet door vrijwilligerswerk te doen of te mantelzorgen. Zeker dat laatste is vaak onzichtbaar. Het paradoxale is dat mensen die intensieve mantelzorgtaken hebben, er niet meer aan toekomen om zich te begeven in de buitenwereld. Daardoor lijkt het soms alsof ze helemaal niet meedoen. Onbetaald werk in allerlei variaties is net zo belangrijk voor de stabiliteit van de samenleving als betaald werk. Als alle zorg die mensen elkaar bieden, zou wegvallen, heeft dat grotere gevolgen dan wanneer sommige tamelijk nutteloze betaalde banen verdwijnen.”
Onder de nieuwe wet moet de gemeentelijke begeleiding beter aansluiten bij het leven van bijstandsgerechtigden.
“Het vraagt deskundigheid en betrokkenheid om gesprekken te voeren met mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt en de samenleving. Als buitenstaander zeg ik tegen gemeenten: neem de tijd, voer liever vijf gesprekken dan één. Die investering verdien je terug doordat je adequater in beeld krijgt wat iemand wil en kan en hoe je dat stapsgewijs opbouwt. Te snelle conclusies leiden tot oplossingen die tot mislukken gedoemd zijn. En dan is het bijna onmogelijk om iemand nog de juiste hulp te bieden of gemotiveerd te krijgen. De eerste stap is om het urgentste probleem op te lossen. Speelt er bijvoorbeeld iets met geld, huisvesting of gezondheid dat mensen belemmert? Vervolgens gaat het erom activiteiten te zoeken die bij de specifieke persoon passen. Dan is de kans het grootst dat ze het volhouden. Vrijwilligerswerk is vaak een goede optie. Ook voor mensen die zenuwachtig worden als ze ergens op een bepaalde dag op een bepaalde tijd moeten zijn. Ik ben ervan overtuigd dat er verenigingen en organisaties zijn waarmee je kunt afspreken dat iemand op een slechte dag niet hoeft te komen. Vrijwilligers komen onder de mensen en ontdekken dat anderen blij zijn met hun inspanningen. Dat doet ongelooflijk veel.”
Heb je nog meer adviezen voor de leidinggevenden in het sociaal domein?
“Kijk om te beginnen goed om je heen in je eigen organisatie: kennen de collega’s elkaar, wordt iedereen gewaardeerd, ook de medewerkers die minder zichtbaar zijn, zoals de schoonmakers en kantinemedewerkers? En zeker ook: kom uit je bubbel, kom achter je bureau vandaan. Door mijn onderzoekswerk heb ik mensen leren kennen die ik anders nooit zou zijn tegengekomen. En laat ik eerlijk zijn: daar zaten types tussen van wie ik héél goed begrijp dat niemand met hen wil omgaan. Maar over het algemeen hebben deze gesprekken me veel opgeleverd. Ik heb met deze mensen gepraat over hun leven, over hoe het zo gekomen is, wat ze moeilijk vinden, waar ze trots op zijn. Daardoor ben ik begripvoller en milder geworden. Het is me vooral bijgebleven dat zij allemaal, stuk voor stuk, zeiden dat ze het liever anders hadden gezien. Diep van binnen wil iedereen erbij horen. Gezien worden in wie je bent en wat je belangrijk vindt, daar gaat het om.”
Wat vind jij?
Rudy Slegers, directeur Weener XL, Den Bosch
“Ik herken dat het steeds meer vraagt om mee te doen, zoals Machielse zegt. De samenleving is complexer geworden en de kloof tussen mensen die wel en niet meedoen groeit. Ik erken dat vrijwilligerswerk en mantelzorg belangrijk zijn. Maar laten we niet uit het oog verliezen dat financiële onafhankelijkheid veel betekent voor de eigenwaarde van mensen, nog los van alle andere bewezen positieve effecten van werk. Er zijn bijstandsgerechtigden voor wie een betaalde baan nooit een optie is, zeker, maar we moeten ons daar niet te snel bij neerleggen. Anders wordt die groep op den duur alleen maar groter.
Onze visie is: iederéén kansen bieden. Zo kunnen mensen die al lang in de bijstand zitten of dreigen te vereenzamen, in ons Participatiehuis in kleine stapjes actief worden en nieuwe dingen leren. Als dat goed gaat in die veilige omgeving, kan iemand bijvoorbeeld aan de slag in ons eigen kringloopbedrijf. We zien ook steeds meer kwetsbare, teruggetrokken jongeren. Voor hen hebben we speciale coaches voor alle levensdomeinen, zoals gezondheid, financiën en contact met andere jongeren.
Betaald werk is het doel van de Participatiewet. Gemeenten werden verantwoordelijk voor bijna alle mensen met een arbeidsbeperking. Daarmee is de doelgroep complexer geworden. Toch zitten er nu minder mensen in de uitkering: in Den Bosch bijvoorbeeld 3.100 tegenover 4.400 tien jaar geleden. Ik wil dus niet zomaar zeggen dat de wet is mislukt. Bredere begeleiding is ook nu al mogelijk, met professionele consulenten, maatwerk en de omgekeerde toets. Haal bepaalde hardheden eruit, zou ik zeggen, maar zolang gemeenten niet meer middelen krijgen voor de begeleiding naar werk en maatschappelijke participatie, heeft fundamentele herziening weinig zin.”
Thelma van Petersen, directeur Den Haag Werkt
“Onze menskracht en middelen zijn de afgelopen jaren vooral gegaan naar de bijstandsgerechtigden die het best bemiddelbaar waren. Inmiddels is iedereen die kan werken, ook aan het werk. Dat betekent dat we voor het eerst dienstverlening moeten ontwikkelen voor de groepen voor wie de stap naar de arbeidsmarkt (nog) te groot is. De focus verschuift van betaald werk naar andere vormen van meedoen, zoals Machielse en ook het Sociaal en Cultureel Planbureau bepleiten.
Ons nieuwe initiatief, de instapeconomie, is gericht op de mensen over wie Machielse spreekt: mensen die amper buiten komen, geen sociaal netwerk hebben en teleurgesteld zijn in het leven. Wij geven hun een rol in de wijk, ze gaan bijvoorbeeld koken of schoonmaken. Daarvoor ontvangen ze een maximale vrijwilligersvergoeding, zodat er geen gevolgen zijn voor hun uitkering. Daarnaast krijgen ze begeleiding, iemand die regelmatig vraagt hoe het gaat en hen opbelt als ze er niet zijn.
De pilot breiden we nu uit naar vijf andere wijken. Ik ben ervan overtuigd dat investeringen als deze lonen, ondanks dat de financieringssystematiek van het Rijk daarvoor geen prikkels geeft. Mensen komen eerder in beweging als je ze helpt om tussenstapjes te zetten dan wanneer je ze kort op hun uitkering of met rust laat.
Machielse roept ons op om contact te hebben met de mensen om wie het gaat. Een goed punt. Zelf werk ik in hetzelfde pand als de medewerkers van ons ontwikkelbedrijf. Ik spreek hen dus regelmatig en krijg nu bijvoorbeeld rechtstreeks mee hoe moeilijk sommigen het financieel hebben. Ik zie het en ik voel het. Dat maakt het logisch om aandacht te vragen voor hun problemen. En dan merk ik vaak dat ik er toch anders in sta dan collega’s in het land die meer op afstand staan.”