Voor zover iemand begin dit jaar nog twijfelde aan nut en noodzaak van de nieuwe ministerspost voor Armoedebeleid, is dat nu wel anders.

Nederlanders vinden het bestrijden van armoede en het beschermen van de koopkracht op dit moment de absolute topprioriteit van het ministerie van SZW, zo bleek onlangs uit een opiniepeiling van I&O Research. Het is altijd mooi als je werk als zinvol wordt betiteld, zegt Carola Schouten, maar liever had ze het anders gezien. “Het was bekend dat de prijzen van energie en boodschappen stegen toen ik net was aangetreden, maar dat het deze omvang zou krijgen… De laatste cijfers zijn zo schokkend, er is zoveel leed en stress, zoveel mensen komen in de problemen: vanuit mijn positie en als mens voel ik een grote verantwoordelijkheid het maximale te doen om hen te ondersteunen.” Vlak voor de deadline dat de begrotingsstukken voor 2023 naar de Raad van State moesten, kwam het kabinet dan ook met een pakket maatregelen dat de gierende inflatie enigszins moet compenseren.

Gemeenten zíen het misgaan bij een steeds grotere groep inwoners. Omdat actie aan de kant van het kabinet lange tijd uitbleef, hadden zij het gevoel dat het alleen van hen moest komen. Voor de korte termijn is dat ook het geval: het overgrote deel van de rijksmaatregelen doet zich pas in 2023 voelen in de portemonnee.

“Dit jaar hebben we een energietoeslag uitgekeerd aan een ruimere groep mensen dan alleen bijstandsgerechtigden. Deze was eerst 800 euro, maar hebben we verhoogd naar 1.300 euro. Daarnaast is er de aanpak van energiearmoede, waarbij 150 miljoen euro wordt vrijgemaakt voor onder meer verlaging van de energiebelasting, de btw op energie en de accijns op benzine. Het is waar dat de mogelijkheden voor 2022 beperkt zijn, maar volgend jaar doen we ons uiterste best om vanuit de rijksoverheid mensen te ondersteunen die dat nodig hebben. Ook proberen we gemeenten meer te ontlasten van steeds nieuwe regelingen waarvoor inwoners een aanvraag moeten doen. Tegelijkertijd is de realiteit dat een deel van de mensen die hiermee te maken hebben, bij de gemeente zal blijven komen. Eerlijk gezegd is dit ook hoe we het hebben ingericht. Gemeenten hebben een fijnmazig armoedebeleid, waarmee ze specifieke hulp kunnen bieden.”

Ook mensen die gebruikmaken van alle gemeentelijke minimaregelingen, houden het hoofd met moeite boven water.

“Juist daarom heeft het kabinet al die maatregelen genomen! Maar we moeten wel bedenken dat de huidige omstandigheden uitzonderlijk zijn; ik kan niet garanderen dat de overheid iedereen kan helpen. De onderliggende vraag is of er überhaupt voldoende bestaanszekerheid is in Nederland. Dat gaan we inzichtelijk maken. Om te bepalen wat precies het bestaansminimum is voor verschillende groepen, heb ik een commissie ingesteld. De leden van deze commissie, onder wie Divosa-directeur Alexandra Bartelds, presenteren binnen een jaar hun bevindingen. Daarop kunnen we vervolgens het beleid verder baseren.”

Carola Schouten

Carola Schouten (1977) studeerde bedrijfskunde aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Daarna werkte ze als beleidsmedewerker op het ministerie van SZW en als medewerker van de Tweede Kamerfractie van de ChristenUnie. In 2011 werd ze Kamerlid voor deze partij. Van 2017 tot 2021 was ze vicepremier en minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. In 2022 werd ze minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen.

‘De onderliggende vraag is of er überhaupt voldoende bestaanszekerheid is in Nederland'

Als gemeenten hun inkomensondersteuning snel en genereus inzetten, delen ook inwoners mee die eigenlijk niet aan de voorwaarden voldoen.

“Dat is precies het dilemma van het kabinet. Je wilt het liefst dat het geld terechtkomt bij de mensen die het het hardste nodig hebben: de lage en middeninkomens. Dat is echter niet altijd snel en eenvoudig te realiseren, want dan loop je vast in de uitvoering, qua menskracht, tijd, organisatie en financiën. We ontkomen er dus niet aan een deel van het geld wat ongerichter in te zetten. Zolang er maar een zekere balans is: generieke maatregelen die toch zoveel mogelijk de juiste mensen bereiken.”

Tijdens het Voorjaarscongres van Divosa zei u: ‘We moeten als overheid meer naast de mensen gaan staan.’ Wat bedoelt u daar precies mee?

“We hebben ongelooflijk veel regels in ons land, op papier is het allemaal heel goed georganiseerd, maar de Participatiewet kent een aantal hardheden. Daardoor begrijpen veel mensen niet meer wat ze moeten doen of laten. Bovendien past lang niet iedereen in het format van de regels en zijn regels soms ronduit tegenstrijdig. Mijn ideaal is dat gemeenten hun inwoners tegemoet treden met een houding van: we kunnen niet alles oplossen, maar we kunnen wel met u meedenken over wat u nodig hebt en wat er mogelijk is. Dat is wezenlijk anders dan: dit is het en hier moet u het mee doen. ‘Ja, mits’ in plaats van ‘Nee, tenzij’.”

‘Mijn ideaal is dat gemeenten hun inwoners tegemoet treden met ‘ja, mits’ in plaats van ‘nee, tenzij’’

Wat is er nodig om dit te verwezenlijken?

“Ten eerste: zorgen dat de Participatiewet genoeg ruimte biedt. De eerste stap is de versoepeling van de kostendelersnorm, die op 1 januari 2023 in werking treedt. De huidige regels leiden er immers toe dat jongeren soms niet meer thuis wonen, terwijl dit wel beter zou zijn. Later krijgen meer wijzigingen hun beslag. Denk bijvoorbeeld aan ruimere mogelijkheden voor bijstandsgerechtigden om mantelzorg – formeel een op geld waardeerbare activiteit – te verlenen en giften aan te nemen.

Het is voor mij onaanvaardbaar dat de overheid tegenwerkt dat mensen naar elkaar omzien. Deze wijzigingen van de Participatiewet zijn we nu aan het voorbereiden. Technisch en financieel lijkt het te lukken, daarna volgt de politieke beoordeling in beide Kamers. Ik weet niet hoelang het duurt voordat het zover is. Hoe eerder, hoe beter.

Ten tweede: zorgen dat gemeenteambtenaren die ruimte ook gaan benutten. Ook nu biedt de Participatiewet al mogelijkheden voor eigen afwegingen en maatwerk. In de praktijk gaan professionals daar echter terughoudend mee om, bijvoorbeeld omdat ze onvoldoende bewegingsvrijheid krijgen van hun leidinggevenden of politieke bazen. Of omdat ze het zo ervaren. Toch is mijn oproep: kijk wat je zelf kunt doen om mensen te helpen, toon lef als dat nodig is.”

Met welk mensbeeld in gedachten past u de wet aan?

“Ik ga ervan uit dat de meeste mensen van goede wil zijn en doorgaans per ongeluk fouten maken. Het beeld van de rationele, calculerende mens, die uitsluitend bezig is om voordeel voor zichzelf te behalen, klopt niet. Mensen die in armoede leven, zitten in een situatie die ze zelf ook niet willen, zijn zoekende en weten niet goed welke wegen ze moeten bewandelen. Het systeem in Nederland is mega-ingewikkeld. Niet voor niets is het niet-gebruik van de regelingen en potjes zo groot. Mensen wéten helemaal niet waar ze recht op hebben. En als je dan zegt: dat is hun eigen verantwoordelijkheid, daar spelen wij als overheid geen rol in – dat is niet mijn soort politiek.”

Armoedebestrijding en de aanpak van bestaansonzekerheid zijn kwesties van de lange adem.

“Momenteel is het hozen: wat kan en moet het kabinet doen om mensen soms letterlijk de winter door te helpen? Daarnaast spelen er vraagstukken die meer tijd vergen. Hoe ga je als overheid om met mensen, hoe bied je meer mensen zicht op goed werk – werk is immers een manier om uit de armoede te komen – , hoe maak je slim gebruik van de huidige krapte op de arbeidsmarkt, hoe geef je kwetsbare groepen meer baanzekerheid? Dat zijn de lange lijnen waarmee ik mij bezighoud.”

Veel Nederlanders zijn boos en wantrouwen de overheid. Begrijpt u dat?

“Zeker. Ik sta niet buiten de maatschappij, hè: ik woon hier en heb familieleden, vrienden en buren. Ik probeer altijd te zien wat er achter de boosheid zit. Vaak zijn dat angst, onzekerheid, bezorgdheid, het gevoel niet gehoord te worden; het heeft vele lagen.

Mensen overzien hun toekomst niet meer. In mijn vorige rol heb ik hiermee te maken gehad bij de boeren, en heel vaak was het een vorm van machteloosheid. Dat zie ik in het koopkrachtdossier ook: mensen constateren dat hun opties zijn uitgeput en kijken dan – terecht – naar de overheid. Helaas lukt het niet altijd om iedereen perspectief te bieden, en dat is dan mijn frustratie.

Al geloof ik ook heel erg in de kracht van de samenleving. Dat is geen dooddoener om mijn eigen verantwoordelijkheid minder groot te maken. Als ik zie hoeveel vrijwilligers actief zijn bij de opvang van vluchtelingen, bij de Voedselbank, bij budgetbeheer en schuldhulp… Zij hoeven zich niet aan allerlei regels en procedures te houden en staan vaak letterlijk naast de mensen om wie het gaat.”

‘Ik sta niet buiten de maatschappij, hè’

Waar grijpt u zelf op terug op zulke momenten van frustratie?

“Dan praat ik met de mensen die ik liefheb en daarna: gewoon weer doorgaan. Je mag best even sippen, maar het heeft geen zin om daarin te blijven hangen. In mijn leven waren er tijden dat het niet gemakkelijk was (Schouten verloor haar vader toen ze 9 was en werd tijdens haar studie ongepland zwanger, waarna ze besloot haar zoon alleen op te voeden, red.) en ook toen heb ik het gered door de blik vooruit te richten, te kijken naar wat er wel kon, hoe ik verder kon. Maar dat had ik nooit gekund zonder de hulp van anderen. Ik ben bijvoorbeeld heel erg gesteund door mijn hoogleraar, zodat ik toch kon afstuderen. En door vrienden en mensen uit de kerk, die op mijn zoon hebben gepast als ik aan het werk was.

Daarom maak ik me ook zo druk om sociale armoede. Geldgebrek is niet alleen een financieel vraagstuk, maar brengt mensen ook in een sociaal isolement. Ze kunnen niet meedoen aan het normale maatschappelijke leven, voelen zich erbuiten staan en dat heeft een enorme impact. Het risico op armoede is ook een stuk groter voor mensen die geen vangnet hebben.”

Wat kan de overheid hieraan doen? Met een actieprogramma draai je de individualisering niet terug.

“Het sociale weefsel is niet verdwenen uit onze samenleving, maar als je niet van nature een netwerk hebt, is het ingewikkeld om ergens aansluiting te vinden. Ik denk na over de vraag hoe de overheid sociale samenhang kan stimuleren – of in ieder geval niet tegenwerkt. Want dat gebeurt ook weleens. Een voorbeeld: ik woon in vrij gemêleerde wijk, waar de bewoners het initiatief namen om regelmatig samen te komen. We barbecueden, vierden Sinterklaas en het Suikerfeest, met alle culturen, talen en achtergronden door elkaar heen. Op een gegeven moment kregen we geld van de gemeente om een en ander wat gestructureerder aan te pakken. Prima, maar toen de subsidie afliep, stopten alle activiteiten. Op de vraag waarom we niets meer organiseerden, was het antwoord: het geld is op. Terwijl we het daarvoor allemaal zelf deden. Daarmee zeg ik niet dat de overheid nooit subsidie moet geven, maar het risico is dat je met de beste bedoelingen zaken gaat overnemen die mensen heel goed zelf kunnen – en daarmee eigen initiatief neerslaat.”

Meer weten over de koopkrachtmaatregelen van het kabinet? Kijk na Prinsjesdag op divosa.nl.