Eind twintig was ze, toen ze teamchef werd van de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid in Rotterdam, district Feijenoord.

Dat is inmiddels ruim vijftien jaar geleden. Collega’s zeiden: ‘Of je rent hier binnen een jaar gillend weg of je bent voor de rest van je leven gegrepen.’ Tamara van Ark behoort zonder meer tot de laatste categorie. Ook later als wethouder was het sociaal domein haar habitat. En in de Tweede Kamer hield zij zich onder meer bezig met de thuiszorg en langdurige zorg. Nu is ze staatssecretaris, de kroon op het werk. Met een stralende lach: “Als ik een portefeuille had mogen kiezen, was het deze geweest.”

Ze legt graag uit wat er zo mooi is aan het werkveld. “De mensen bij gemeenten, uitvoeringsorganisaties en het ministerie willen echt iets betekenen voor een ander. Dag in, dag uit zijn ze bezig om mensen die het niet zelf kunnen, op weg te helpen en kansen te bieden. Dat is een gedeelde doelstelling die partijpolitieke tegenstellingen overstijgt.”

Hoe belangrijk is het sociaal domein voor dit kabinet?

“Heel belangrijk. Ondanks dat het nu economisch beter gaat, staat er nog steeds een grote groep mensen langs de kant in Nederland. Dat willen wij veranderen. De tijd is daar rijp voor. Ik zie talloze gemotiveerde werkgevers die aan de slag willen met mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Destijds hanteerde men in Rotterdam een vierfasensysteem. In fase één zat iemand net in de bijstand en was er nog van alles mogelijk. In fase vier was de situatie tamelijk uitzichtloos; het granieten bestand, om die nare term te gebruiken. Toen ik dat hoorde, dacht ik: néé, dat kan niet waar zijn! Ik geloof écht dat iedereen iets heeft of kan dat toegevoegde waarde heeft. Natuurlijk is een veertigurige werkweek niet voor iedereen weggelegd, maar als samenleving mogen we mensen niet afschrijven. Zo denk ik er tot op de dag van vandaag over.”

Vechten

Tijdens het gesprek herhaalt Van Ark het een paar keer: de systemen zijn er voor de mensen – en niet andersom. Toch snapt ze als geen ander dat de praktijk weerbarstig is. “Als professional zit je middenin die systemen en lijkt het soms wél andersom. Daar moet je continu tegen blijven vechten.” Vergeleken met ‘haar’ tijd in de uitvoering hebben professionals tegenwoordig meer beleidsvrijheid, constateert ze. Bij het klassieke dilemma tussen ‘zorgen voor’ en ‘stimuleren en aanjagen’ is er meer ruimte om van geval tot geval een afweging te maken. “Soms zit er een ‘niet kunnen’ achter een attitude van ‘niet willen’. Als je erin slaagt om dat boven tafel te krijgen, kun je het verschil maken in het leven van mensen. In de wetgeving zijn hiervoor inmiddels de randvoorwaarden geschapen en ik hoop dat de professionals in het sociaal domein op deze weg doorgaan.”

Wat verwacht u de komende jaren van gemeenten?

“Participatie en meedoen zijn voor mij de rode draad. Wat mij betreft is dus al het werk van gemeenten daarop gericht. Het verwijt is soms dat zij onvoldoende zicht hebben op hun bestanden. Maar er zijn ook gemeenten die daar heel ver in zijn. Ik zou het fijn vinden als andere gemeenten eens vaker bij die voorlopers in de keuken gingen kijken. Laten we de vacatures van werkgevers centraal stellen, want dáár zijn de banen. Bij de laatste begrotingsbehandeling heeft de Kamer gezegd: geef het matchen op werk vorm op het niveau van de arbeidsmarktregio’s. Die opgave neem ik graag ter hand.

Daarnaast is het belangrijk dat gemeenten dwarsverbanden leggen tussen de verschillende beleidsterreinen. Armoede, laaggeletterdheid, schulden en zorgbehoefte gaan immers vaak samen. Het sociaal domein is breed en verandert voortdurend. Niemand kan het alleen. Zelf zoek ik die verbinding ook. Een paar voorbeelden? In het Programma Sociaal Domein, een innovatieplatform, werk ik samen met gemeenten en mijn collega’s van Volksgezondheid, Binnenlandse Zaken, Onderwijs en Justitie. Met mijn collega Hugo de Jonge werk ik aan de continuïteit in zorg en ondersteuning aan 18-minners en 18-plussers. Verder onderzoeken we of er in het aanvalsplan voor de arbeidsmarkt in de zorg plaats is voor mensen met een arbeidsbeperking. Het aardige is dat er veel oud-wethouders in het kabinet zitten. Als wethouder word je in de supermarkt of op het schoolplein overal op aangesproken. Lokaal komt alles samen – en die ervaring neem je mee.”

Tamara van Ark

Van Ark (1974) studeerde bestuurskunde aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam. Zij begon haar loopbaan als consultant. In 2002 ging ze aan de slag als teamchef bij de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid in Rotterdam. Twee jaar later werd zij wethouder van de gemeente Nieuwerkerk aan den IJssel, later van de fusiegemeente Zuidplas. In 2010 werd ze Tweede Kamerlid voor de VVD, in 2012 ook vicefractievoorzitter. Eind 2017 is Van Ark benoemd tot staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in het kabinet-Rutte III. Van Ark heeft twee dochters.

'Eerst praten. Zo werk ik'

Gemeenten zeggen: in werk, zorg én jeugdhulp zijn de budgetten niet toereikend.

“Natuurlijk, geld is altijd een beperkende factor. Maar er zitten nu wel fors meer middelen in het gemeentefonds. Het lijkt mij dus verstandig als alle nieuwe wethouders van Sociale Zaken met hun collega’s van Financiën in gesprek gaan om te zorgen dat ze de juiste budgetten krijgen. Daarnaast zijn er mogelijkheden om innovatiever om te gaan met de beschikbare middelen. Laatst was ik bijvoorbeeld in Veldhoven, waar private investeerders de inburgering van statushouders financieren. Zodra deelnemers duurzaam uit de uitkering zijn, betaalt de gemeente de besparing van zes jaar uitkeringskosten aan de investeerders.”

0900-nummer

Van Ark is een groot voorstander van de decentralisaties. Het sociaal domein draait om mensen en die mensen zijn te vinden in de wijken, op scholen en in verenigingen, luidt in het kort haar redenering. “In de tijd dat de sociale wetten nog centraal werden uitgevoerd, was ik Kamerlid. Regelmatig sprak ik toen mensen die tegen een 0900-nummer aanliepen. Gemeenten kunnen die dienstverlening veel laagdrempeliger organiseren. Ik ben niet zo bang voor verschillen, zolang je die verschillen maar kunt uitleggen. Maar we moeten er wel voor zorgen dat de kaders rond werk en inkomen overal gelijk zijn. De instrumenten die de Participatiewet biedt aan gemeenten, moeten ze in huis hebben. Dan denk ik bijvoorbeeld aan de taaleis en de tegenprestatie.”

Nederland, Den Haag, 15 mei 2018 Tamara van Ark, staatssecretaris van SZW Foto: Merlijn Doomernik Alle rechten voorbehouden / All rights reserved

Volgens de gemeente Amsterdam werken dwang en drang niet.

“Uit onderzoek in gemeenten die de tegenprestatie wel hebben ingevoerd, blijkt dat de uitkeringsgerechtigden juist erg tevreden zijn. Zij vinden het fijn dat ze worden aangesproken, worden gezien, een taak krijgen. Ik zeg dus tegen gemeenten die niet enthousiast zijn: kijk eens hoe mooi het kan uitpakken.” De staatssecretaris doelt op een onderzoek uit 2017, in opdracht van de gemeente Rotterdam. Uit deze telefonische enquête onder ruim zeshonderd werkzoekenden kwam naar voren dat een merendeel positief is over de tegenprestatie. Ze zijn zelfverzekerder, hebben meer sociale contacten gekregen en voelen zich meer gewaardeerd in de maatschappij.

Het gaat volgens het regeerakkoord om ‘niet-vrijblijvende bestuurlijke afspraken’. Wat houdt dat in?

“Ik ga graag in gesprek met de gemeenten die deze instrumenten niet gebruiken. Eerst praten. Zo werk ik.”

Maatwerk en het gelijkheidsbeginsel kunnen op gespannen voet met elkaar staan.

“Chargerend: onder de Wet voorzieningen gehandicapten kwam het voor dat mensen een scootmobiel aanvroegen omdat dat kon. Onder de Wmo gaat de gemeente in gesprek over de achterliggende behoefte van de aanvrager. Want misschien is iemand wel beter af met een andere vervoersvoorziening, of moet hij of zij wel een scootmobiel krijgen, maar met een cursus erbij. Uiteindelijk staat of valt alles met de motivatie in de beschikking: de gemeente moet kunnen uitleggen waarom zij doet wat ze doet.”

Aart van der Gaag, boegbeeld van de 100.000 banen, zei in Sprank: ‘Het is buitengewoon storend dat het uitmaakt waar je woont of je hulp krijgt bij het vinden van werk.’

“Dat begrijp ik. Net zoals dat het vervelend is voor werkgevers die in meerdere gemeenten opereren. Maar ik denk dat we hier best stappen kunnen zetten op het niveau van de arbeidsmarktregio. Vaak gaat het ook helemaal niet om ingrijpende, ideologische verschillen in aanpak, maar om relatief kleine dingen. Ook hier geldt weer: kijk bij elkaar in de keuken, praat met elkaar en neem de goede dingen van elkaar over. Op die manier komt er meer gelijkschakeling tot stand. Dat zie ik bijvoorbeeld ook op het gebied van de schuldhulpverlening, waar de nieuwe proactieve aanpak van Tilburg, Leiden en Den Haag wordt overgenomen door andere gemeenten.”

‘Ik zie veel lef in het sociaal domein'

‘Haal scherpe randen van loondispensatie’

Sprank spreekt staatssecretaris Van Ark enkele dagen voor het beladen Tweede Kamerdebat van 26 april over de loondispensatie. In dit systeem worden mensen met een arbeidshandicap die een productiviteit hebben onder het minimumloon, ook betaald onder het minimumloon. Zo nodig krijgen ze een aanvullende uitkering van de gemeente tot het minimumloon per uur. Het plan brengt een hoop onrust teweeg. Maatschappelijke organisaties veroordelen het omdat het discriminerend zou zijn. De 21-jarige rolstoelgebonden Noortje van Lith uit Roosendaal schrijft een brief aan premier Rutte waarin zij haar zorgen uit. De brief gaat viral en er volgt een petitie voor gelijke rechten voor mensen met een arbeidsbeperking, die ruim tachtigduizend keer wordt ondertekend. Van Ark, tijdens het interview: “Er staan te veel mensen aan de kant, dat is nog lang niet overal doorgedrongen. Nu staat het thema bovenaan de agenda en daar ben ik blij om.”

Twee sporen

Voor Van Ark is het glas altijd halfvol. Of zelfs voor driekwart. De optimistische ‘hands-on mentaliteit’ van de VVD is haar op het lijf geschreven. Maar dat betekent niet dat ze haar ogen sluit voor de realiteit. “Ik denk in twee sporen. Het eerste spoor is: de problemen benoemen en oplossingen zoeken. Het tweede spoor is: kijken naar wat er wél goed gaat, een beetje trots zijn op wat je hebt bereikt. Vergeleken met andere landen doen we het hier echt niet zo slecht in het sociaal domein.”

Wat kan er wel beter?

“Werk en inkomen zijn onderwerpen die we – terecht – op nationaal niveau regelen, maar het is interessant om eens over de grens te kijken. Neem de schuldhulpverlening in Zweden. Daar neemt de overheid alle schulden over en pas daarna gaan mensen aflossen. Een ander voorbeeld is het activerende arbeidsmarktbeleid in Denemarken, waar mensen zich al een week na hun ontslag moeten melden. Dat is zinvol, want uit onderzoek blijkt dat de kans op werk de eerste drie maanden het grootste is. Natuurlijk kun je zo’n systeem niet zomaar een-op-een overnemen – ieder land heeft zijn eigen, specifieke arbeidsmarkt en zijn eigen definitie van armoede – maar we kunnen wel leren van elkaar.”

‘Lef en vertrouwen’ is het thema van het Voorjaarscongres van Divosa.

“Die twee moeten met elkaar in balans zijn. Lef moet geen onbezonnenheid worden en vertrouwen geen stilstand. Ik zie veel lef in het sociaal domein: gemeenten die hun nek uitsteken en op een nieuwe, doortastende manier proberen te werken. Dan mogen ze ook het vertrouwen hebben dat het mag mislukken. Wel gecontroleerd en gecoördineerd uiteraard, want we werken hier voor mensen. Het vergt ook lef en vertrouwen om met elkaar mee te kijken, te leren van fouten en je kwetsbaar op te stellen.”

Fred Teeven, oud-collega in de Tweede Kamer, zei: Tamara is van de afdeling warmte en communicatie.

“Dat is een mooi compliment. De deur is inderdaad niet zo gauw dicht bij mij. Je moet altijd in gesprek blijven. Dat is de enige manier om naar elkaar toe te bewegen. In mijn werkkamer op het ministerie staat niet voor niets een grote ronde tafel. Kom langs, vertel wat je op je lever hebt en dan kijken we samen wat we eraan kunnen doen.”

Huiswerk

De oppositie grilt de staatssecretaris tijdens het Kamerdebat: ze creëert tweederangsburgers, ze is de omgekeerde Robin Hood door te stelen van de armen en te geven aan de rijken, Hans de Boer van VNO-NCW wil het én het is een ordinaire bezuiniging van 500 miljoen euro. Ook coalitiepartijen D66 en ChristenUnie zijn kritisch. ‘Maak een pas op de plaats’, draagt D66 Van Ark op. De ChristenUnie dirigeert haar terug naar de tekentafel met ‘huiswerk’. Van Ark mag verder met de loondispensatie, maar moet de scherpe randen eraf halen. Mensen maken zich zorgen dat zij straks hun pensioen- en WW-rechten verliezen of geen aanspraak kunnen maken op bijstand omdat ze spaargeld hebben. Van Ark belooft naar de zorgen te gaan kijken. Tijdens het debat weerspreekt Van Ark dat het om een bezuiniging gaat, omdat ze de besparingen elders wil gebruiken om meer mensen te ondersteunen richting (beschutte) werkplekken. Wel snapt ze de betrokkenheid van mensen in de afgelopen dagen en weken. “Iedereen wil waardig meedoen. Wat Divosa-directeur Erik Dannenberg hierover zei, vind ik sprekend: ‘Je kunt wel uit je uitkering komen, maar niet uit je handicap.’”