Hij is zich terdege bewust van de problemen, maar heeft reden om de toekomst met vertrouwen tegemoet te zien. Onder zijn leiding slaagde de gemeente Kampen erin om een bezuinigingstaakstelling van 4,5 miljoen euro te realiseren in het sociaal domein. En dat niet in de beoogde drie jaar, maar één jaar eerder.
Kampen had jarenlang te maken met forse tekorten; de gemeente moest zelfs een aantal keer op rij een Vangnetuitkering aanvragen bij het Rijk. In 2020 werd Van den Berg aangenomen om de bezuinigingsoperatie in goede banen te leiden. Daarvoor werkte hij in de advieswereld. “Dat is leuk, maar soms ook vrij vluchtig. In deze baan vind ik het fantastisch om elke dag naar hetzelfde stadhuis te gaan om met dezelfde mensen aan dezelfde vraagstukken te werken.”
Wat is je geheim?
“Om te beginnen hebben we een zogeheten business controller aangesteld. Die analyseerde de financiële informatie, stelde prognoses op en bedacht plannen om kosten te besparen en werkprocessen te verbeteren. Met kwartaalrapportages werden het college, de gemeenteraad en ikzelf tot op de euro nauwkeurig meegenomen. Op deze manier hebben we controle, voorspelbaarheid en overzicht teruggebracht in de financiën. We hebben ook een projectmanager benoemd die het actieprogramma inhoudelijk en procesmatig aanstuurde. Dat was een goede combinatie met de cijfermatige benadering van de business controller.
Daarnaast zijn we in de jeugdzorg op een andere manier gaan indiceren. De jeugdzorg is immers in heel Nederland een belangrijke oorzaak van de exploderende kosten in het sociaal domein. Heel lang was het gebruikelijk om vrij risicoloos te indiceren. Liever te veel dan te weinig zorg, want niemand wil dat het bergafwaarts gaat met een kind. Wij hebben gezegd: voortaan gaan we bij iedere aanvraag heel precies kijken naar de specifieke hulpvraag, situatie en context van het kind en het gezin. Dat kost aan de voorkant meer tijd en inzet. We hebben bijvoorbeeld een gz-psycholoog toegevoegd aan de toegang, die meekijkt bij moeilijker casuïstiek. Maar aan de achterkant levert het geld op, omdat deze benadering leidt tot minder zware zorg, vaak passender en dichter bij huis.
Kampen had in de regio altijd in verhouding de meeste en de duurste indicaties; nu zijn het er nog steeds de meeste – maar wel de goedkoopste. Uit cliëntervaringsonderzoeken blijkt dat de mensen zelf ook tevredener zijn over de kwaliteit van de zorg. Twee keer winst dus.”
Is de gemeente nu helemaal boven Jan?
“In principe wel, want we hebben de taakstelling gehaald en hoeven niet meer iedere euro om te draaien. Maar dat betekent niet dat we op onze lauweren kunnen rusten. Ik maak mij zorgen over de wachtlijsten in de jeugdzorg. Ook bij onze ggz-instellingen zijn er lange wachttijden en daarvoor zijn er eigenlijk geen alternatieven. Als kinderen te lang niet worden geholpen, escaleert het sneller. Dat is bovenal erg voor het kind en zijn omgeving, maar leidt ook weer tot hogere kosten.
We willen ook af van ons relatief hoge aantal bijstandsgerechtigden. Dat moet kunnen, in een tijd dat de arbeidsmarkt schreeuwt om mensen. Daarom hebben we dit jaar samen met sociaal werkbedrijf Impact een werkcafé geopend, waar inwoners terechtkunnen met vragen over (vrijwilligers)werk, loopbaan en scholing. Het werkcafé is dagelijks goed gevuld met mensen die een afspraak hebben of even komen binnenlopen. Het idee is dat bijstandsgerechtigden en mensen die een uitkering aanvragen, worden gezien door het team werk van de gemeente én door de mensen van Impact. Zo kunnen zij zo snel mogelijk (weer) aan het werk.
Een andere opgave is het versterken van de sociale basis van kerken, culturele en sportverenigingen en vrijwilligers- en welzijnsorganisaties. Door daar extra in te investeren, willen we meer mogelijkheden creëren voor lichte ondersteuning in de eigen buurt. Denk bijvoorbeeld aan hulp bij de opvoeding van kinderen, de administratie of de zorg voor naasten. Daarmee kan intensievere hulp mogelijk voorkomen worden. Organisaties met een laagdrempelig aanbod van activiteiten en ondersteuning, kunnen via een nieuwe regeling subsidie aanvragen bij de gemeente. Tegelijk gaan we strakker sturen op de resultaten van de organisaties die deze activiteiten aanbieden.”
Neemt in deze crisistijd het beroep op de bijzondere bijstand en minimaregelingen toe?
“We houden er zeker rekening mee dat dit gaat stijgen, maar vooralsnog melden de mensen zich niet in grote getalen. Hoe dat komt? Zeg het maar. Misschien laat de energiearmoede zich pas over een tijdje echt voelen, als de vaste contracten aflopen. Of misschien weten inwoners ons nog niet goed te vinden. Daarom doen we ons best om beter te communiceren. In het werkcafé zit nu bijvoorbeeld ook een organisatie die mensen adviseert over hun financiën en voorlicht over de inkomensondersteuning van de gemeente.
Naar verwachting zullen de rijksmaatregelen de inwoners met een laag en middeninkomen nu en komend jaar wel wat verlichting gaan geven. Ondertussen kijken we wat we als gemeente aanvullend kunnen doen. Zo bereiden we voorstellen voor om vooral de kindregelingen te verruimen. Nu onze financiële situatie weer stabiel is, zien we ruimte in de begroting voor dit soort dingen.”
Heb je net alles voor elkaar, komen er weer allemaal uitgaven aan waar je niet op zit te wachten.
“Daar moeten we geen ambtelijk, maar een bestuurlijk en politiek dilemma van maken. Het is onze taak om die dilemma’s inzichtelijk te maken, te duiden en financieel te verantwoorden. Wij geven advies, maar de keuzes worden uiteindelijk gemaakt door college en raad. Zo’n dilemma kun je pas voorleggen als de financiële basis – cijfers, monitoring en prognoses – op orde is. Twee, drie jaar geleden was dat niet mogelijk, omdat het overzicht er toen niet was. Het voordeel is dat we dat nu wel kunnen. Natuurlijk, de boodschap van stijgende uitgaven is niet leuk. Zeker niet als de mensen in de uitvoering, allemaal zeer maatschappelijk betrokken, daardoor een nog scherper kader meekrijgen dan dat ze al hadden. Máár: daar zijn we nu nog niet, en ik ga niet doemdenken.”
Naast inflatie, energiearmoede en de oorlog in Oekraïne is er ook nog een asiel- en wooncrisis.
“Toen dit voorjaar de vluchtelingenstroom uit Oekraïne op gang kwam en er ook veel mensen naar Kampen kwamen, wilden de kerken een actieve rol spelen. Verschillende kerkelijke gemeenschappen sloegen de handen ineen om onderdak te regelen voor de korte en middellange termijn. Zij organiseerden 30 kleine opvanglocaties in leegstaande kerkzalen en consistories. Inmiddels verblijven daar ongeveer 240 Oekraïners. De kerken coördineren de opvang en regelen bijvoorbeeld ook de dagbesteding. Zij werken hierbij nauw samen met de gemeente.
Op dezelfde manier gaan we nu ook statushouders helpen: het is de bedoeling dat zij onderdak krijgen voor een half jaar tot een jaar, zodat we de asielketen kunnen ontstoppen en de druk op de woningmarkt een beetje kunnen verlichten. Deze werkwijze is uniek in Nederland. Als het aan de kerken en de gemeente Kampen ligt, komt er ook in de rest van het land een pilot om statushouders en asielzoekers in kerkelijke ruimten onder te brengen. Het voorstel om dit landelijk op te pakken, is inmiddels door het ministerie goedgekeurd en staat bekend onder de naam ‘De Thuisgevers’.”
Niet iedere gemeente heeft zoveel vitale kerken.
“Je kunt ook samenwerken met andere maatschappelijke partners, zoals sportverenigingen. Maar inderdaad, naastenliefde is bij kerken een drijvende kracht. Het is geen toeval dat dit model in Kampen floreert.”
Gemeenten verwijten het kabinet weleens dat ze er nagenoeg alleen voorstaan. Doet het Rijk wel genoeg?
“Op het gebied van de jeugdzorg: nee. Het Rijk legt nu vooral noodverbandjes aan, maar er moet structureel geld bij. Zolang onduidelijk is of, wanneer en in welke mate dat gaat gebeuren, zolang er ook nog discussie is over welke taken bij de gemeenten blijven, is er geen continuïteit en kunnen wij als gemeenten niet anticiperen. Het zou dus goed zijn als er snel helderheid komt.
Voor de opvang van vluchtelingen en statushouders denk ik dat de sleutel juist bij gemeenten ligt. Het Kampense model is een mooi voorbeeld van hoe je dat lokaal kunt regelen, met inwoners en partners in de samenleving. Dan ontstaat er meer draagvlak dan wanneer dit op centraal niveau gebeurt door het Rijk of het COA. Gemeenten kunnen die maatschappelijke opgave aan, daar geloof ik in.”