Toeval bestaat niet:

het interview met Amma Asante valt gelijktijdig met de publiciteitsstorm rond het nieuwe boek van historicus en schrijver Rutger Bregman, ‘De meeste mensen deugen’. En laat dit nu precies het Leitmotiv van Asante zijn. De voorzitter van de Landelijke Cliëntenraad (LCR) kent het sociaal domein van binnen en buiten. Ze werkte in de jeugdzorg, hield zich als gemeenteraads- en Tweede Kamerlid voor de PvdA bezig met werk, armoede en zorg en adviseerde namens BMC overheden en maatschappelijke organisaties over de decentralisaties.

Hoe langer ze meeloopt, hoe meer ze tot de conclusie komt dat het sociaal domein toe is aan een radicaal ander mensbeeld. “Ons hele sociale systeem is gericht op fraudebestrijding en het principe van ‘voor wat hoort wat’. Natuurlijk zijn er calculerende burgers, maar uit onderzoek blijkt dat 95 procent van de cliënten van gemeenten van goede wil is. En die overgrote meerderheid wordt niet gezien en niet gehoord. Ik wil het omdraaien en uitgaan van vertrouwen, van het goede in de mensen en hun talenten. Dan zul je zien dat ze opbloeien.”

Wat is er mis met wederkerigheid?

“Ik mis de solidariteit. De toon van gemeenten is vaak afwerend. En áls zij bereid zijn om inwoners te helpen, gelden er allerlei voorwaarden. Als jij dit doet, dan doen wij… Het is dus niet: ‘wij helpen u, tenzij…’, maar ‘wij helpen u, mits…’ Kijk bijvoorbeeld eens naar de eisen waaraan mensen allemaal moeten voldoen voordat ze gebruik kunnen maken van schuldhulpverlening. Of neem de tegenprestatie. Wat heeft het voor zin om iemand met een hbo-opleiding papier te laten prikken? Wederkerigheid moet maatwerk zijn. Denk na over wat iemand écht nodig heeft om aan het werk te gaan. Niet voor niets heeft de gemeente Rotterdam het beleid onlangs gewijzigd. Ook daar is het inzicht gekomen dat het wijzer is om uitkeringsgerechtigden bezigheden te laten kiezen die passen bij hun vaardigheden en omstandigheden.”

Inlevingsvermogen

Met de LCR wil Asante de ‘rauwe werkelijkheid’ laten zien, de mensen een ‘geweten schoppen’, om Louis Paul Boon te citeren. “Wij analyseren de verhalen van cliënten, laten zien wat er misgaat en beter kan in de praktijk van gemeenten en brengen die boodschap aan de relevante beslistafels. Ik wil inlevingsvermogen kweken bij de beleidsmakers, zodat zij anders gaan denken over mensen met een uitkering, handicap of financiële problemen. Zodat ze afstappen van het idee dat deze mensen niet wíllen werken of hun sores aan zichzelf te wijten hebben. En inzien dat we allemaal aan de verkeerde kant van de streep kunnen belanden. Het doel? Zorgen dat wetten en regels op den duur menselijker worden.”

Bij Asante zelf aan empathie geen gebrek. Integendeel. Ooit stopte ze als jeugdhulpverlener in de Bijlmermeer, de wijk waar ze opgroeide, omdat ze het werk te veel mee naar huis nam. “Die kinderen gingen onder mijn huid zitten. Na drie jaar concludeerde ik dat ik niet geschikt was om met de voeten in de klei te staan en heb ik voor de beleidskant gekozen. Door mijn tekortkomingen te zien, zag ik mijn kracht. Ook op deze plek kan ik, op iets meer afstand, veel betekenen voor mensen.”

Ze is het oudste kind van migranten uit Ghana. Haar ouders kwamen in de jaren zeventig naar Nederland om hun drie kinderen een beter leven te bieden. Ze noemt haar verhaal het ‘klassieke verhaal van de verheffing’. “Ik heb alles te danken aan de sociaal-democratie, de strijd van gelijke kansen voor iedereen. Ik heb aan den lijve ondervonden welk verschil gelijke kansen maken binnen één generatie: mijn vader was fabrieksarbeider, mijn moeder kamermeisje en ik kon studeren. Misschien komt het daardoor dat ik iedereen hetzelfde gun. Het is toch niet eerlijk om mensen aan te spreken op hun eigen verantwoordelijkheid, als ze geen enkele kans krijgen om die waar te maken?”

Amma Asante

Asante (1972) studeerde politieke wetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam. Daarna heeft ze gewerkt in de jeugdzorg en asielopvang en als adviseur sociaal domein bij adviesbureau BMC. Ze was ook raadslid voor de PvdA in Amsterdam. In 2016 kwam ze voor diezelfde partij in de Tweede Kamer. Sinds 1 mei 2019 is ze voorzitter van de Landelijke Cliëntenraad.

'Ik begon daar met een mavostempel op mijn voorhoofd'

Uw vader zei tegen u: als zwarte vrouw moet je twee keer zo hard werken als ieder ander.

“En daar had hij gelijk in. Het is me echt niet komen aanwaaien. Aan het einde van de basisschool haalde ik een havo/vwo-citoscore, maar kreeg ik een mavoadvies. Omdat mijn ouders geen Nederlands spraken en mij niet zouden kunnen helpen met mijn huiswerk. Mijn ouders zijn daar toen keihard tegenin gegaan. Zij waren ambitieus en geloofden in mij. Uiteindelijk was er één middelbare school waar ik het mocht proberen. Ik begon daar met een mavostempel op mijn voorhoofd en een heleboel onzekerheid. Ik wil niet zielig doen over mijn verleden – ik ben helemaal niet zielig – maar als puber heb ik daar een hoop last van gehad. Lange tijd had ik een extreme bewijsdrang – en daar wordt een mens niet gezelliger van. Een grote mond, aandacht vragen, altijd maar de competitie aangaan: heel vermoeiend gedrag. Er gingen wel een paar levensjaren overheen voordat ik snapte dat ik mezelf niet voortdurend hoef te bewijzen, dat ik goed ben zoals ik ben.”

Inclusietoeslag

De Nederlandse arbeidsmarkt is nog lang niet inclusief, betoogt Asante. De helft van de mensen met een arbeidsbeperking zit thuis, ‘terwijl ze dolgraag willen werken en er een overschot aan werk is’. Als een van de oorzaken noemt ze dat gemeenten niet altijd even fijnmazig bekijken welke ondersteuning mensen met een beperking precies nodig hebben om aan de slag te komen. “Veel meer mensen moeten jobcoaching en begeleiding op de werkplek krijgen dan dat deze voorzieningen worden toegekend. Dit is een ingewikkeld samenspel tussen gemeente, UWV en werkgever over de vraag in hoeverre een aandoening iemand belemmert om werk te vinden. Stotteren bijvoorbeeld wordt niet erkend als arbeidsbeperking. Mensen die heftig stotteren, hebben dus geen recht op begeleiding tijdens sollicitatiegesprekken. Maar wie denk jij dat de baan krijgt: iemand die de eerste twee minuten geen woord uitbrengt of een medekandidaat die daar geen last van heeft?

Hetzelfde geldt voor ouderen die hun baan verliezen. Hen help je niet door ze met de link ‘Ikzoekwerk.nl’ naar huis te sturen. De arbeidsmarkt verandert razendsnel. Een breed toegankelijk scholingsbudget, waarop mensen op ieder gewenst moment een beroep kunnen doen, is dus essentieel. Het persoonlijk ontwikkelbudget van 1.000 euro waar het kabinet nu mee komt, is niet voldoende om serieus werk te maken van een leven lang leren en ontplooiingskansen.”

Net als Cedris en de vakbonden pleit de LCR voor een inclusietoeslag.

“Op dit moment loont werken onvoldoende voor mensen met een arbeidsbeperking die geen volledige werkweek kunnen maken. Wij stellen voor om de inkomensaanvulling van mensen die naast hun uitkering parttime werken, te regelen via een fiscale toeslag voor de werkgever en niet via de vrijlatingsregeling van de Participatiewet, zoals nu het geval is. Dat heeft twee voordelen. Ten eerste houdt deze groep dan meer over, omdat ze nu slechts 15 procent van die inkomsten mogen houden. Ten tweede komen zij dan los van de plichten van de Participatiewet, zoals het beperkt toegestane eigen vermogen en de kostendelersnorm. Dit geeft mensen met een beperking de kans om volwaardig zelfstandig deel te nemen aan de samenleving.”

Staatssecretaris Van Ark van SZW voelt niet veel voor zo’n ‘majeure stelselwijziging’.

“Van Ark stelt dat de Belastingdienst ‘er nog niet klaar voor is’. Maar een uitkeringsgerechtigde die tot over zijn oren in de schulden zit en niet komt opdagen bij een afspraak bij de sociale dienst, kan ook niet zeggen: het komt me nu niet uit, ik ben er nog niet klaar voor. De overheid is dus coulanter voor zichzelf dan voor anderen. En is het ook niet vreemd dat zij haar eigen functioneren niet wil verbeteren ten gunste van mensen die dit zo hard nodig hebben?”

‘De overheid is coulanter voor zichzelf dan voor anderen’

De re-integratie van niet-westerse cliënten is een vak apart, stellen sommigen. Vindt u ook dat de begeleiding vaak niet uit de verf komt door de taalbarrière en culturele verschillen?

“Ik vertel je nu het verhaal van Elisabeth, een Rwandese vrouw. Het viel haar op dat veel vrouwen in haar Afrikaanse kerkgemeenschap in Nederland apathisch op de bank zitten met een uitkering, terwijl zij in hun eigen land wel werkten of ondernemer waren. Zij is met die vrouwen gaan praten en ontdekte dat onze arbeidsmarkt niet is toegerust op mensen die buiten West-Europa een opleiding hebben gevolgd. Daar begint het mee.

Verder maken deze vrouwen geen gebruik van de voorzieningen die er zijn om hen aan werk te helpen. Hun beeld van de overheid is niet dat van hun beste vriend, maar van een controlerende en straffende organisatie. Als ze bij de sociale dienst komen, zijn ze vreselijk bang dat hun uitkering wordt verlaagd of stopgezet. Dus dan doen ze alsof: ja, ik ben aan het solliciteren, ja, het loopt allemaal prima. Maar ze hebben geen idéé hoe ze werk moeten vinden, ze kennen letterlijk en figuurlijk de weg niet. En door dit alles heen speelt een enorme schaamte omdat ze de taal onvoldoende beheersen. Ook mijn eigen ouders hebben er nog steeds last van dat ze geen perfect Nederlands spreken.”

Wat kunnen gemeenten met deze wetenschap?

“Eén: zorg dat je je klantenbestand kent. In de praktijk richten gemeenten zich vaak vooral op de gemakkelijk bemiddelbare mensen. Maar trek die la eens wat verder open, roep ook de mensen uit andere landen op, nodig hen uit en ga in gesprek. Zoals de gemeente Amsterdam dat nu doet bij 40.000 Amsterdammers in de bijstand. Twee: reflecteer op de bejegening. Kan je er doorheen prikken als zo’n Afrikaanse vrouw helemaal opgepoetst de schijn zit op te houden? Drie: werk samen met vrijwilligers uit de migrantengemeenschappen zelf. Elisabeth bijvoorbeeld is een project begonnen om de vrouwen uit de kerk te begeleiden naar vrijwilligerswerk. Vier: erken dat er net iets meer aandacht nodig is om deze mensen aan de slag te helpen. Stuur hun niet alleen maar een brief in moeilijk Nederlands, geef niet alleen maar een paar links, maar doe net als Elisabeth en ga samen achter de laptop zitten, zoek geschikte vacatures en help met brieven schrijven en cv’s verbeteren.”

Schuldenpardon

Asante is een van de voorstanders van een generaal pardon voor onoplosbare schulden. Dit pardon zou moeten gelden voor mensen die nooit op eigen kracht uit de ellende kunnen komen. “Het voornaamste selectiecriterium is: hoe reëel is het dat iemand op afzienbare termijn zelf zijn schulden aflost? Dat is vrij gemakkelijk vast te stellen met een Excelsheet met inkomsten aan de ene kant en de kosten van aflossing, rente, boetes en incasso aan de andere kant. De kosten van kwijtschelding zijn in eerste instantie voor de overheid. Maar die moet natuurlijk wel aan tafel met private kredietverstrekkers om te bespreken welk deel zij voor hun rekening nemen.”

‘Zolang mensen bezig zijn met overleven, heeft hulp geen enkele zin’

Cynici zullen zeggen: lekker makkelijk voor die schuldenaren.

“Het is niet alleen een humane, maar ook een zakelijke afweging: de maatschappelijke kosten van mensen met schulden zijn vaak hoger dan het bedrag van de schuld zelf. Sterker nog, alleen de schuldhulpverlening kost vaak al meer. Geldzorgen staan zelden op zichzelf, maar gaan samen met gezondheids- en relatieproblemen, huiselijk geweld, verslaving, criminaliteit en arbeidsverzuim. Als je mensen uit zo’n uitzichtloze situatie kunt halen, heb je daar als samenleving ook profijt van. Zij zijn dan beter toegerust om met de problemen van het leven om te gaan en, ik noem maar wat, serieus te gaan solliciteren.”

Kwijtschelding voor een alleenstaande bijstandsmoeder is één ding, maar wat doe je met verslaafden en notoire spenders?

“Let op: het schuldenpardon is pas het begin. Daarna moet je mensen natuurlijk niet loslaten, maar hen blijven helpen op financieel en ander gebied. Dan zul je zien dat die hulp ook wat oplevert. Bij de Voedselbank in Amsterdam deden ze ooit een pilot met een budgetteringscursus. Mensen zouden pas voedselpakketten krijgen nadat ze die cursus hadden gevolgd. Maar wat bleek: niemand kwam opdagen. Pas toen de Voedselbank ging helpen bij dreigende uithuiszettingen en afsluitingen van gas, water en licht – en op die manier voorzag in een bepaalde basisveiligheid – stroomden de klassen vol. Zolang mensen bezig zijn met overleven, zolang de bron van de stress en de schulden blijven bestaan, heeft hulp geen enkele zin.

Tegelijk moeten we nadenken over de omgang met mensen in de schuldhulpverlening. Ook daar is achterdocht het uitgangspunt. Laatst sprak ik een gezin dat te maken kreeg met een naheffing van de Belastingdienst. Die schreef dit bedrag in één keer af van hun bankrekening, waardoor ze rood kwamen te staan. ‘Een nieuwe schuld, dat mag niet, dus we stoppen de hulpverlening’, was de reactie van de gemeente. Of een man, in de zestig, die na een aaneenschakeling van pech – huis onder water, baan kwijt, vrouw weg – in de schuldhulpverlening kwam. Iedere maand kreeg hij wat geld van zijn zus toegestopt, wat hij niet had gemeld. De gemeente verweet hem dat en het traject werd onmiddellijk beëindigd. Nu weet deze man dat hij tot zijn dood diep in de schulden zal zitten, zonder enige hulp. Dat kan toch niet de bedoeling zijn?”

Zo zijn we weer terug bij het begin.

“Inderdaad: de overheid moet haar inwoners vertrouwen en hulp bieden als dat nodig is.”