Aan de scholensluiting is inmiddels goeddeels een einde gekomen,

maar er zijn nog steeds veel zorgen over kwetsbare kinderen en jongeren. De onderwijsraad constateert dat de coronacrisis bestaande verschillen vergroot en de leerlingen die thuis weinig ondersteuning krijgen, extra hard raakt. Huisartsen en  deskundigen zien oplopende spanningen in gezinnen en een toename van huiselijk geweld.

Maar wat vinden de kinderen en jongeren eigenlijk zelf? Kinderombudsman (of –vrouw, dat laat ze aan de kinderen over) Margrite Kalverboer heeft de afgelopen tijd een vragenlijst – die nog een aantal maanden uitstaat – laten invullen door kinderen en jongeren van 9 tot 18 jaar over hun geluksgevoel. Het tweejaarlijkse onderzoek kreeg dit jaar extra betekenis door de periode van social distancing en angst voor het onbekende. Ineens was daar de kans om de gevolgen te onderzoeken van een onbedoeld grootschalig experiment dat ze nooit hadden kunnen – en willen – opzetten. De resultaten hebben haar ‘eigenlijk behoorlijk verrast’.

Kalverboer: “Ik had verwacht dat vrijwel alle kwetsbare kinderen het moeilijker zouden hebben en dat kinderen die het thuis goed hebben, vooral last zouden hebben van het niet naar school gaan. Maar kinderen uit problematische gezinssituaties scoren op kwaliteit van leven hoger dan twee jaar geleden. Dat  vinden we een opmerkelijk resultaat. Dit zijn natuurlijk eerste resultaten op basis van de antwoorden van 563 kinderen, maar wel vergelijkbaar met de groep die we twee jaar geleden hebben bevraagd.”

Een deel van de kinderen heeft echt voordeel gehad van de coronatijd thuis, maakt ze op uit de vragenlijsten. “Als je bijvoorbeeld gepest wordt, dan is het best fijn om even thuis te zijn. Er zijn ook kinderen die zeggen: mijn mama kan nog beter uitleggen dan de juf, en ik kan nu in mijn eigen tempo alles doen waardoor ik meer vrije tijd heb. Of denk aan kinderen die last hebben van stress op school omdat ze geen aansluiting vinden – sommigen hebben ineens geen hoofdpijn meer.”

Margrite Kalverboer

Margrite Kalverboer (1960) studeerde rechten en orthopedagogiek en promoveerde aan de Rijksuniversiteit Groningen in de gedrags- en maatschappijwetenschappen. Ze werkte als universitair hoofddocenten hoogleraar Kind, Pedagogiek en Vreemdelingenrecht aan dezelfde universiteit. Ook was ze gedragswetenschapper en hoofd Zorg in Het Poortje, een jeugdgevangenis in Groningen. In 2016 werd ze benoemd tot Kinderombudsman. Daarnaast is ze als bijzonder hoogleraar kind(ortho)pedagogiek en kinder- en vreemdelingenrechten verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen.

'Een deel van de kinderen heeft echt voordeel gehad van de coronatijd'

En hoe zit dat dan met kwetsbare gezinnen die veel hulpverlening hebben?

“Ook die hebben minder stress, opvallend genoeg. Zo zei een meisje dat in een pleeggezin zit: ‘Nu er niet de hele tijd hulpverleners over de vloer komen, kan  ik pas goed wennen aan mijn gezin.’ Kinderen en ouders zijn vaak niet tevreden over de afstemming tussen hulpverleners. Het levert ze stress op dat zij normaal gesproken met zes hulpverleners te maken hebben. Dat nu veel van die hulp zich noodgedwongen terugtrekt, brengt dus ook een zekere rust. Het  gaat ook beter met kinderen die langdurig thuiszitten, want iederéén zit thuis. Dan zijn ze ineens niet meer de enigen. Ik hoorde zelfs van een vader dat zijn zoon weer zin krijgt om naar school te gaan. Die stap is normaal gesproken heel groot, nu kunnen ze misschien wat meer met de stroom mee. Een deel van  het onderwijs straks digitaal blijven geven, zou een uitkomst zijn voor veel thuiszitters of kinderen die passend onderwijs nodig hebben.”

Er waren van tevoren dus eigenlijk vooral doemscenario’s bedacht?

“Alleen maar doemscenario’s. Natuurlijk zijn er risico’s. Kinderen missen hun vrienden, bij  sommigen is er wel degelijk ruzie thuis. Sommige kinderen zijn niet teruggekomen naar school. Er is een groep die echt van de radar is verdwenen. Dat hoeft niet altijd ernstig te zijn. Soms gaat het om arbeidsmigranten  die met hun kinderen terug zijn naar hun thuisland. Andere ouders zijn erg angstig voor het virus of komen uit een land waar nog heel strenge  coronamaatregelen gelden. Die laten zich vaak informeren door media uit hun land van herkomst, zodat ze niet goed op de hoogte zijn van de regels die hier gelden. En soms is het wél ernstig, is er bijvoorbeeld sprake van verwaarlozing. Als gezinnen hulp nodig hebben, moet je goed weten waar je dan op inzet. Bij de een is dat voorlichting, bij de ander zorg.”

Heeft de coronacrisis de kansenongelijkheid in het onderwijs inderdaad vergroot?

“Zeker, vooral als kinderen echt afhankelijk zijn van onderwijs. Er blijken bijvoorbeeld veel meer kinderen geen laptop te hebben dan werd gedacht. Het is  goed dat het kabinet veel geld heeft vrijgemaakt voor zomerscholen, waarbij het wel zaak is om de kinderen eruit te pikken die het nodig hebben. Bijkomend voordeel is dat zomerscholen niet alleen toezien op onderwijs, maar ook op de bredere ontwikkeling van kinderen. Zo’n programma kan kinderen een boost geven en de kansenongelijkheid verkleinen.

Ik maak me wel zorgen over nieuwe groepen. Er is een groep die echt van kwetsbare kinderen. Stel, je moeder is kapster en je vader werkt als zzp’er in de  cultuursector. Dan heb je het eerder eigenlijk altijd goed gehad, maar krijgen je ouders nu plotseling financiële zorgen – en ze zijn niet gewend aan armoede. We moeten dus goed in de gaten houden of er geen specifieke groepen bijkomen.”

'Hoe meer je mensen op de huid zit, hoe minder ze doen'

Hebben gemeenten inmiddels voldoende expertise opgebouwd in de jeugdzorg?

“Landelijk en lokaal lopen mooie jeugdzorginitiatieven, voor allerlei doelgroepen. Maar er zijn nog steeds grote verschillen in de organisatie en het aanbod. Dat is een van de redenen dat de zwaardere jeugdzorg weer teruggaat naar landelijk niveau. Ook is het niet altijd duidelijk wie de regie heeft in een gezin,  zeker als er verschillende jeugdhulpaanbieders bij betrokken zijn.

De vraag is of de jeugdzorg nu effectiever en daarmee goedkoper is dan voor de decentralisatie. Kijk naar alle aanbestedingsprocedures, administratieve lasten, het opschalen als hulpverleners er zelf niet uitkomen, het grote aantal mensen dat op een gezin wordt gezet. Ik hoorde van een moeder dat ze weleens met achttien besluitvormers aan tafel zit, terwijl we uit onderzoek ook weten dat hoe meer je mensen op de huid zit, hoe minder ze doen. Nou, daar kan je wel een beetje op beknibbelen. Dus moet je je afvragen: waar laat je het een beetje los? Daar wordt het meteen een stuk goedkoper van. Het hulpaanbod moet natuurlijk ook niet te klein zijn, laat dat duidelijk zijn. Maar kijken we nou echt naar wat een gezin of een kind nodig heeft of zijn professionals vooral bezig een plan van aanpak te maken en taken te verdelen? Wat ik wel mooi vind, is dat organisaties elkaar in deze coronatijd beter weten te vinden dan voorheen. Daar zouden we echt kansen moeten pakken: kan het met minder en kunnen we het beter organiseren met elkaar?”