Zij peperde de jonge Evelien en haar broer en zus in dat niet iedereen zo bevoorrecht was als zij. “Cliënten zeiden bijvoorbeeld tegen mijn moeder: ‘U woont in een groot huis, als u uw kind wilt slaan, moet u vier meter lopen en bedenkt u zich in de tussentijd. Als ik mijn kind wil slaan, dan is het gebeurd voordat ik het weet.’ Die verhalen vertelde mijn moeder vervolgens aan ons. En dat keer op keer op keer. Misschien komt het daardoor dat ik me er al mijn hele leven over opwind als mensen im- of expliciet worden buitengesloten, niet de kans krijgen om mee te tellen.”
Dit engagement neemt Tonkens, hoogleraar Burgerschap en Humanisering van de publieke sector aan de Universiteit voor Humanistiek, mee in haar werk. Al decennia onderzoekt zij het sociaal beleid in Nederland. Ze staat bekend om haar kritiek op het meritocratisch ideaal en de marktwerking in de publieke sector. Ook de participatie- samenleving stuit regelmatig op haar scherpe pen.
Wat heb je tegen de participatiesamenleving?
“Op zichzelf niets, participatie is een groot goed. Maar als je het doet, doe het dan goed en stel participatie ook echt centraal. Dat is niet gebeurd, omdat het ideaal van meet af aan werd vermengd met de wens tot bezuinigen. Voorzieningen die nodig zijn voor participatie, zoals bibliotheken, musea, buurthuizen, zwembaden en muziekscholen, werden afgebroken.
De moeder van Evelien Tonkens was maatschappelijk werker in Arnhem. Zij peperde de jonge Evelien en haar broer en zus in dat niet iedereen zo bevoorrecht was als zij. “Cliënten zeiden bijvoorbeeld tegen mijn moeder: ‘U woont in een groot huis, als u uw kind wilt slaan, moet u vier meter lopen en bedenkt u zich in de tussentijd. Als ik mijn kind wil slaan, dan is het gebeurd voordat ik het weet.’ Die verhalen vertelde mijn moeder vervolgens aan ons. En dat keer op keer op keer. Misschien komt het daardoor dat ik me er al mijn hele leven over opwind als mensen im- of expliciet worden buitengesloten, niet de kans krijgen om mee te tellen.”
Dit engagement neemt Tonkens, hoogleraar Burgerschap en Humanisering van de publieke sector aan de Universiteit voor Humanistiek, mee in haar werk. Al decennia onderzoekt zij het sociaal beleid in Nederland. Ze staat bekend om haar kritiek op het meritocratisch ideaal en de marktwerking in de publieke sector. Ook de participatie- samenleving stuit regelmatig op haar scherpe pen.
Wat heb je tegen de participatiesamenleving? “Op zichzelf niets, participatie is een groot goed. Maar als je het doet, doe het dan goed en stel participatie ook echt centraal. Dat is niet gebeurd, omdat het ideaal van meet af aan werd vermengd met de wens tot bezuinigen. Voorzieningen die nodig zijn voor participatie, zoals bibliotheken, musea, buurthuizen, zwembaden en muziekscholen, werden afgebroken.
Het alternatief?
“Een activerende verzorgingsstaat maakt het mogelijk participatie echt centraal te stellen. Iedereen kan pech hebben en dan moet je erop kunnen rekenen dat de overheid je opvangt én je meteen helpt om weer mee te doen. Mijn eerste grote onderzoek na mijn afstuderen, begin jaren negentig, ging over langdurig werklozen. Ik sprak toen mensen die al twíntig jaar een uitkering hadden en naar wie niemand ooit had omgekeken. Het aanvragen van een uitkering als een bureaucratische handeling – alstublieft en de groeten verder – is even armoedig. Het is dus heel goed om de voorzieningen zo in te richten dat ze mensen actiever maken en de kansen op participatie en maatschappelijke betrokkenheid vergroten.”
De moeder van Evelien Tonkens was maatschappelijk werker in Arnhem. Zij peperde de jonge Evelien en haar broer en zus in dat niet iedereen zo bevoorrecht was als zij. “Cliënten zeiden bijvoorbeeld tegen mijn moeder: ‘U woont in een groot huis, als u uw kind wilt slaan, moet u vier meter lopen en bedenkt u zich in de tussentijd. Als ik mijn kind wil slaan, dan is het gebeurd voordat ik het weet.’ Die verhalen vertelde mijn moeder vervolgens aan ons. En dat keer op keer op keer. Misschien komt het daardoor dat ik me er al mijn hele leven over opwind als mensen im- of expliciet worden buitengesloten, niet de kans krijgen om mee te tellen.”
Dit engagement neemt Tonkens, hoogleraar Burgerschap en Humanisering van de publieke sector aan de Universiteit voor Humanistiek, mee in haar werk. Al decennia onderzoekt zij het sociaal beleid in Nederland. Ze staat bekend om haar kritiek op het meritocratisch ideaal en de marktwerking in de publieke sector. Ook de participatie- samenleving stuit regelmatig op haar scherpe pen.
Wat heb je tegen de participatiesamenleving? “Op zichzelf niets, participatie is een groot goed. Maar als je het doet, doe het dan goed en stel participatie ook echt centraal. Dat is niet gebeurd, omdat het ideaal van meet af aan werd vermengd met de wens tot bezuinigen. Voorzieningen die nodig zijn voor participatie, zoals bibliotheken, musea, buurthuizen, zwembaden en muziekscholen, werden afgebroken.
Evelien Tonkens
(1961) studeerde politiek- sociaal- culturele wetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam. Zij was tussen 1988 en 2002 als docent en onderzoeker verbonden aan de universiteiten van Groningen en Nijmegen en aan diverse onderzoeksinstellingen. In 1999 promoveerde zij in de sociale wetenschappen aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Tussen 2002 en 2005 zat zij voor GroenLinks in de Tweede Kamer. Sinds 2014 is ze verbonden aan de Universiteit voor Humanistiek.
Gemeenten zullen zeggen: dat doen we al. “Zeker, maar bij de arbeidsreintegratie spelen een paar problemen. Ten eerste is de arbeidsmarkt enorm geflexibiliseerd, met name voor lageropgeleiden. 45 procent van de banen voor deze groep is flexibel. Bijstandsge- rechtigden hebben dus de facto alleen kans op een flexbaan; hun voornaamste kapitaal is dat ze flexibel zijn. Het systeem is daar echter niet op ingericht. Mensen zitten in de bijstand, hebben even een flexbaan, vallen weer terug en krijgen weer een nieuwe tijdelijke flexbaan. Erin, eruit, erin. Steeds moet die bijstand opnieuw worden aangevraagd. Steeds opnieuw moeten mensen met alle paperassen naar de gemeente en dan duurt het even voordat de uitkering weer op gang komt. En als je al weinig geld hebt, is dat heel bedreigend. Zelf ben ik geen voorstander van het basisinkomen, omdat dat niet activeert en niet voor participatie zorgt. Maar we moeten wel nadenken over andere manieren om bijstandsgerechtigden die aan het werk gaan, meer permanente inkomenszekerheid te bieden.
Hoe kunnen gemeenten die schaamte verminderen?
“Vooropgesteld: de bijstand is niet enkel een recht. We kunnen de verzorgingsstaat alleen overeind houden als we er zuinig mee omspringen. Het is een linkse fantasie dat de bijstand slechts wordt opgebracht door men- sen met geweldige banen, zoals die van die linkse, witte, hoogopgeleide mensen zelf. In feite wordt de bijstand vooral opgebracht door werkenden die hun hoofd zelf ook maar net boven water kunnen houden, want daar zijn er veel meer van in Nederland. Die moeten er dus op kunnen vertrouwen dat de bijstand alleen gaat naar mensen die op dat moment écht niet kunnen werken.
Kortom, ik pleit ervoor om de twee opvattingen te verenigen en de bijstand te zien als een recht waarvoor mensen ook iets moeten terugdoen. Laat medewerkers in de uitvoering hun cliënten dus een enerzijds-anderzijds-boodschap geven. ‘Het is niet jouw schuld dat je in de bijstand zit, je hoeft je niet te schamen, we zijn met z’n allen trots op het Nederlandse systeem waarin niemand door de bodem van het bestaansminimum hoeft te zakken. Máár: realiseer je wel dat de bijstand moet worden betaald en dat het belangrijk is dat je er zo snel mogelijk weer uitkomt.’
Een veelgehoord geluid is dat de overheid mensen stelselmatig overschat.
“Er wordt inderdaad veel van mensen gevraagd. Tegelijk staan steeds meer mensen er alleen voor. Ter illustratie: 60 procent van de Amsterdammers is alleenstaand. Dat zoveel Nederlanders ongewild alleen zijn, wordt langzamerhand een nieuw maatschappelijk probleem. Veel van die mensen missen toch de heel primaire steun van een partner. Voor mij persoonlijk is dat in ieder geval een essentiële bijdrage aan mijn bestaan.
Daarbij is de samenleving de laatste twintig jaar ongelooflijk veel complexer geworden. Ook voor digitaalvaardige mensen valt het soms niet mee. Ik ben het zeer met de Nationale ombudsman eens dat het in de contacten met de overheid altijd mogelijk moet zijn om naar een ‘echt mens van vlees en bloed’ te gaan. Een voorbeeldje: twee jaar geleden wilden mijn partner en ik, na veertig jaar samenzijn, gaan trouwen. Dat leek ons wel handig omdat we op twee plaatsen wonen: in Amsterdam en in een dorpje in Zuid-Limburg. Ik probeerde dit te regelen via de website van de gemeente Amsterdam, maar ik kreeg steeds dezelfde vragen voorgeschoteld, kwam er niet doorheen en werd er gék van. Uiteindelijk ben ik gewoon naar het loket gegaan en was het zo voor elkaar. Maar ik dacht wel: als het bij zo’n eenvoudige kwestie al misgaat, hoe moet dat dan bij gecompliceerde aanvragen, waar echt iets van afhangt voor iemand?”
Signaleer jij ook dat het wantrouwen van de overheid richting de burger oprukt? Zie de toeslagenaffaire bij de Belastingdienst. “Natuurlijk zullen er altijd oplichters zijn – laten we niet al te romantisch doen over mensen – maar het is efficiënter en vriendelijker om uit te gaan van goede bedoelingen. Misschien is de grotere kans op fraude die door zo’n benadering ontstaat, een risico dat je moet incalculeren. De communicatie wordt dan gemakkelijker en er is minder woede onder cliënten – prettiger voor iedereen.