Eind 2017 stonden er bij gemeenten 482.000 vorderingen open in het kader van de uitvoering van de bijstand.

Het gaat om een bedrag van 1,46 miljard euro dat is opgebouwd in tientallen jaren. Elk jaar gaan er vorderingen af, maar komen er ook weer nieuwe bij. In de periode van 2013 tot 2017 steeg het bedrag aan uitstaande vorderingen met gemiddeld 21 miljoen euro per jaar. Dat blijkt uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).

Hmm, zijn dat nu veel of weinig vorderingen?

Ter vergelijk: de uitgaven aan de bijstand bedroegen de afgelopen jaren ruim 6 miljard euro. Aan bijzondere bijstand gaven gemeenten ruim 400 miljoen uit. 21 miljoen is dus slechts 0,3 procent van de jaarlijkse bijstandsuitgaven. Maar toch, geld is geld. En daarom duiken we er even dieper in.

Hoe ontstaan die vorderingen?

Veel mensen denken meteen aan fraude. En sommigen ook aan de leningen die gemeenten verstrekken. En dat zijn inderdaad vorderingen die regelmatig voorkomen. Maar veruit de meeste vorderingen – meer dan de helft – ontstaan door onverschuldigde betalingen (zie ook de grafiek). Deze term moest ik googlen toen ik ‘m voor het eerst hoorde, maar in feite komt het erop neer dat de gemeente bij een onverschuldigde betaling geld heeft overgemaakt aan iemand die dat niet hoorde te krijgen. Daarbij is het cruciaal dat het die persoon niet aan te rekenen is. Die heeft bijvoorbeeld op tijd de uitkering opgezegd of een wijziging doorgegeven. Het probleem zit hem dan in de administratieve vertraging bij de gemeente. Als de wijziging niet tijdig is verwerkt, wordt er per ongeluk toch betaald.

En de terugbetaling?

Dat verschilt per type vordering. In het algemeen geldt: hoe kleiner de vordering, hoe beter de afbetaling. Onverschuldigde betalingen worden daarom redelijk snel weer afgelost, blijkt uit analyse van Divosa Benchmarkgegevens. Maar bij fraudevorderingen en leningen gaat de invordering een stuk trager.

Waarom?

Niet iedereen lost af. Gemiddeld wordt op 24 procent van de vorderingen afgelost, zo zien we in de Divosa Benchmark. Bij 71 procent daarvan is het aflossingsbedrag maximaal 100 euro per maand, zo weet ik weer van het CBS. Heb je een schuld bij de gemeente van 25.000 euro of meer en los je 100 euro per maand af, dan ben je daar minimaal 21 jaar mee bezig.

Kunnen die mensen niet wat meer aflossen?

Iedereen die ik spreek over terugvordering, neemt op een gegeven moment de woorden ‘kale kip’ in de mond. Om je daarna veelbetekenend aan te kijken. En dat is natuurlijk ook het verhaal. Bij mensen in de bijstand is weinig te halen. Zeker als er ook nog schulden in het spel zijn (en laat me je dit vertellen: dat is heel vaak zo). Dat maakt terugvorderen zo lastig, want iemand moet wel maandelijks een minimaal bedrag overhouden om van te leven. En lang niet iedereen die niet (meer) in de bijstand zit, heeft het financieel gezien beter.

Wat kunnen gemeenten doen?

Twee dingen. Ten eerste (heel voorspelbaar): de terugvordering verbeteren. Gemeenten hebben inmiddels goede ervaringen met het leggen van persoonlijk contact om afspraken te maken over wat er wél betaald kan worden. En ze experimenteren met brieven waarin mensen met een schuld worden aangespoord om contact op te nemen met de gemeente, zodat die schuld niet blijft dooretteren. Ook zijn er gemeenten die een deel van de schuld kwijtschelden als iemand weer aan het werk is gegaan of jarenlang trouw heeft betaald.

En ten tweede?

Dit is nóg belangrijker: voorkom dat vorderingen ontstaan! Vooral die fraudevorderingen die zo moeizaam te innen zijn. Duidelijke communicatie én regelmatig klantcontact helpen daarbij. Maar gemeenten kunnen ook naar die onverschuldigde betalingen kijken. Dat zijn er zo veel! Het VNG Kenniscentrum Handhaving en Naleving ontdekte bij een aantal gemeenten dat een deel van dit type vorderingen (tot wel tientallen procenten) ontstaat door slechte interne communicatie en door administratieve fouten en achterstanden die te verhelpen zijn met betere werkprocessen. Ik zeg: ‘Daar moeten we als de kippen bij zijn!’ (en ik kijk jullie veelbetekenend aan).

 

Marije van Dodeweerd

Marije van Dodeweerd is procesmanager bij Divosa en belicht in Sprank recente onderzoeken in het sociaal domein.

Hoe staat het met de terugvordering in jouw gemeente?

In de Divosa Benchmark Werk & Inkomen kunnen gemeenten hun resultaten met betrekking tot terugvordering en verhaal monitoren en vergelijken met andere gemeenten. Eind 2018 komt er een herziene set indicatoren beschikbaar die meer aandacht heeft voor preventie en de debiteuren beter in beeld brengt. Ook maakt deze set onderscheid tussen jonge en oude vorderingen, zodat gemeenten die nooit vorderingen afboeken zich kunnen vergelijken met gemeenten die dat wel doen. De herziene indicatoren zijn ontwikkeld in samenwerking met het Kenniscentrum Handhaving en Naleving en een aantal gemeentelijke experts op het gebied van terugvordering en verhaal.