“In Nederland werkt de inkomstenbelasting progressief: hoe meer je verdient, hoe hoger het percentage belasting dat je betaalt. Als je meer gaat werken en je inkomen stijgt, dan neemt ook de belastingdruk toe. De marginale belastingdruk gaat specifiek over het stukje belasting over dat extra inkomen. Stel, je verdient 1.000 euro per maand extra en betaalt daar 50 procent inkomstenbelasting over. Dan moet je voor elke extra verdiende euro dus 50 cent aan de overheid afdragen. Je marginale belastingdruk is dan 50 procent. Overigens bestaat de inkomstenbelasting officieel uit twee schijven, maar feitelijk zijn het er maar liefst zeven. Dat komt door de heffingskortingen (zie vraag 3), die steeds ingewikkelder en inkomensafhankelijker zijn geworden. Het is onduidelijk tegen welk tarief wat wordt belast. Voor bijna niemand is het uiteindelijke tarief nog gelijk aan het schijftarief.”
2. Wat is het verschil met marginale druk?
“Dat is een breder begrip. Als je inkomen stijgt, moet je namelijk niet alleen meer belasting en premies betalen (marginale belastingdruk), maar neemt ook het recht op toeslagen af. Het samenspel tussen die twee factoren – de marginale belastingdruk én die afbouw van toeslagen en gemeentelijke tegemoetkomingen – bepaalt welk deel van de bruto-inkomensstijging niet in je besteedbaar inkomen terechtkomt. Dat deel noemen we marginale druk. Als de marginale druk 60 procent is, moet je van elke extra verdiende euro 60 cent afstaan aan de schatkist. Dus hoe hoger marginale druk, hoe minder mensen overhouden van hun extra bruto-inkomen.”
3. Hoe zit het precies met die heffingskortingen?
“Een heffingskorting is een korting op de inkomstenbelasting. De politiek heeft drie belangrijke knoppen om aan te draaien: de schijftarieven, de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Ik zal het illustreren met een supermarktvoorbeeld. Stel, een blikje cola kost 50 cent. Het prijskaartje van dat blikje is het schijftarief. De overheid kan simpelweg de prijs van het blikje verlagen naar bijvoorbeeld 40 cent door het belastingschijftarief te verlagen. Of ze kan de prijs handhaven, maar 10 cent kassakorting geven door de algemene heffingskorting omhoog bij te stellen. Van beide maatregelen profiteert iedereen. Een derde mogelijkheid is 10 cent korting geven voor bonuskaarthouders door de arbeidskorting te verhogen. Hiervan profiteren alleen bonuskaarthouders: werkenden in dit geval. Overigens is de maximale hoogte van de algemene heffingskorting omlaaggegaan op 1 januari. Bijstandsgerechtigden ontvangen daardoor netto minder op hun rekening, omdat ze naar verhouding meer inkomstenbelasting moeten gaan betalen.”
4. Waarom loont meer werken niet altijd?
“Hoe hoog de marginale druk is, hangt af van het inkomensniveau en andere factoren, zoals woonsituatie en (de leeftijd van) kinderen. Het komt voor dat er van een extra verdiende euro inderdaad nauwelijks iets overblijft. Soms kan de marginale druk oplopen tot meer dan 80 procent, bijvoorbeeld bij alleenverdieners met kinderen in een sociale huurwoning. Dat komt doordat zij veel toeslagen ontvangen, zoals kindgebonden budget, huurtoeslag en zorgtoeslag. De afbouwgrens van die toeslagen ligt vaak op de hoogte van een voltijds minimumloon met vakantiegeld. Komt iemands inkomen boven die grens uit, dan moeten meerdere toeslagen tegelijkertijd worden terugbetaald. Bovendien kunnen de toeslagen voor het jaar daarna lager worden vastgesteld. Als het meer werken dan ook nog bijkomende kosten met zich meebrengt, zoals extra kinderopvang of vervoer, dan houden ze netto nog minder over.
Het belastingsysteem moet inkomensafhankelijk zijn, wordt vaak gezegd, want dat is eerlijk. Maar juist die inkomensafhankelijkheid zorgt ervoor dat het niet altijd loont om (meer) te gaan werken. De overheid kan de marginale (belasting)druk verlagen door de toeslagen minder inkomensafhankelijk te maken en/of te versoberen. Of door de tarieven in de inkomstenbelasting te verlagen.”
5. Helpt de arbeidskorting om meer mensen aan het werk te krijgen?
“Alleen werkenden hebben recht op de arbeidskorting. In 2024 bedroeg die maximaal 5.532 euro. Het idee is om zo de arbeidsparticipatie te verhogen. Maar deze korting gaat voorbij aan het feit dat niet iedereen die wil, ook kán werken. Daarbij komt dat het nu economisch goed gaat. Maar als in economisch mindere tijden meer mensen in een uitkering komen, dan vallen ze niet alleen in de hoogte van het bruto-inkomen terug. Ze gaan er netto nog verder op achteruit, omdat ze het recht op de arbeidskorting verliezen.”
6. De Commissie Sociaal Minimum stelt voor om het minimumloon te verhogen. Goed idee?
“Dit lijkt een positieve maatregel, omdat het de brutolonen van mensen met lage inkomens verhoogt. Het leidt ook tot hogere uitkeringen voor uitkeringsgerechtigden, een groep die nu vaak geld tekortkomt. Voor werkenden is het effect echter beperkt, omdat zzp’ers oververtegenwoordigd zijn in de groep mensen onder het bestaansminimum. En zzp’ers komen tekort doordat ze te weinig (declarabele) uren maken of een te laag uurtarief hanteren. Een hoger minimumloon doet voor hen dus vrij weinig.
Tegelijkertijd verhoogt een stijging van het minimumloon de afbouwgrenzen van toeslagen (zie vraag 4). Dat betekent dat meer mensen met hun inkomen ónder deze grenzen blijven, zodat meer mensen toeslagen gaan ontvangen. Maar daartegenover staat dat de marginale druk van die mensen stijgt. Naarmate zij meer tegemoetkomingen van de overheid krijgen, neemt die overheid uit ieder potje wat terug als ze meer gaan verdienen. Werken gaat hierdoor minder lonen. Bovendien: als je kijkt naar de grote armoede onder uitkeringsgerechtigden, is het waarschijnlijk goedkoper om de uitkeringen direct te verhogen.”