Het gaat te ver om te zeggen dat hij kind aan huis is in het Torentje – hij houdt ook helemaal niet van dat soort teksten –

maar Kim Putters is deze dagen alomtegenwoordig als raadsman van de regering. Samen met zijn collega’s van de twee andere planbureaus adviseert de directeur van het SCP het kabinet over de aanpak van de coronacrisis. Daarnaast zit hij in de denktank van de Sociaal Economische Raad (SER) die de economische en sociaal-maatschappelijke gevolgen van corona in kaart brengt en zat hij in de tijdelijke werkgroep die zich specifiek richtte op kwetsbare groepen. In al deze gremia benadrukt Putters dat de sociale impact van de crisis enorm is en dat de rek er voor bepaalde groepen echt uit raakt.

En  ondertussen gaat het reguliere werk van het SCP gewoon door. Op 16 november verscheen het rapport ‘Sociaal domein op koers? Verwachtingen en resultaten van vijf jaar decentraal beleid’, waarin het planbureau onderzoekt of de decentralisaties van de Participatiewet, de Wmo 2015 en de Jeugdwet uitwerken zoals beoogd. Een van de bevindingen is dat de kwetsbaarste groepen vaak achter het net vissen. Misschien niet verrassend, maar wel degelijk zorgelijk, vindt Putters. “In de Participatiewet geven gemeenten voorrang aan lichte hulpvragen. Eenvoudiger gevallen zijn immers sneller en goedkoper op te lossen. Daardoor zijn de baankansen afgenomen voor mensen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt. En in de Jeugdwet blijft de zorg voor de moeilijkste groepen kinderen en jongeren achter door de wachtlijsten bij de jeugdbescherming.”

In deze evaluatie verwijzen jullie het concept zelfredzaamheid – pijler onder de decentrale aanpak – naar de prullenmand.

“Dat is te sterk uitgedrukt, maar wij signaleren wel dat de verwachtingen van het Rijk niet sporen met de ervaringen in de praktijk. Niet voor iedereen is zelfredzaamheid een haalbaar of nastrevenswaardig doel. Sommige mensen komen juist verder als ze beschut werken of niet-zelfstandig wonen. Zij zijn ‘samenredzaam’.”

Er ontgaat gemeenten ook een hoop.

“Dat punt komt naar  voren in al onze onderzoeken in het sociaal domein van de afgelopen vijf, zes jaar. Gemeenten hebben veelal weinig zicht op de inwoners die wel problemen hebben, maar niet zelf naar het loket komen. En dat zijn waarschijnlijk juist de mensen die het kleinste netwerk hebben, het snelste door de bomen het bos niet meer zien en het minst vaak hun recht halen in bezwaar- en beroepsprocedures. Ook hier lopen verwachtingen en praktijk dus uiteen; het Rijk dacht dat gemeenten gauw zien wat er loos is omdat zij dicht bij de burger staan.

SCP-directeur Kim Putters

Kim Putters (1973) is sinds 2013 directeur van het Sociaal en Cultureel Planbureau. Hij is ook kroonlid van de Sociaal Economische
Raad en bijzonder hoogleraar beleid en bestuur van de zorg aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Eerder was hij Eerste Kamerlid voor de PvdA en universitair
docent.

'Rijk, reken jezelf niet rijk; gemeenten kunnen het niet goedkoper'

In deze evaluatie waarschuwen wij gemeenten voor een blinde vlek voor deze groep, die nu net het meest is gebaat bij ondersteuning. Zeker nu is dat van groot belang, aangezien de coronacrisis de psychische en financiële druk bij deze mensen opvoert. De verwachting is dat naarmate de crisis langer duurt, de hulpvraag in het sociaal domein alleen maar groter wordt, bijvoorbeeld op het gebied van werk en opvoeding. Daar komt bij dat twee keer zoveel ouderen – er zijn 1,2 miljoen 65-plussers in Nederland – zich momenteel eenzaam voelen. Voor een groot deel van hen leidt dit zelfs tot psychische problemen. De  opgave voor gemeenten is om mantelzorgers te ondersteunen en goede bezoekregelingen in verpleeghuizen mogelijk te maken.”

Kunnen gemeenten die oplopende hulpvraag aan?

“Het is zaak dat zijproblemen van inwoners proactiever opsporen én hun middelen en aandacht richten op de kwetsbaarste mensen. Ik realiseer mij dat veel gemeenten begrotingstekorten hebben. Wij hebben niet onderzocht of er meer geld nodig is, maar ik zeg wel tegen het Rijk: reken jezelf niet rijk. Want de druk op gemeenten neemt alleen maar toe en de veronderstelling dat zij het goedkoper kunnen, klopt niet. De afspraken die gemeenten en het kabinet de komende tijd maken over de financiële en bestuurlijke ruimte in het sociaal domein, bepalen of veel burgers de ondersteuning krijgen die zij nodig hebben. In die zin wordt het erop of eronder.”

Gaat er ook iets wel goed?

“Natuurlijk! Vergeet niet: een heel aantal mensen is redelijk tevreden over de gemeentelijke ondersteuning bij werk, inkomen en zorg, waaronder jeugdzorg.  Een positieve ontwikkeling is verder dat veel gemeenten over de grenzen van de drie wetten heen zijn gaan werken. Het voordeel van de  keukentafelgesprekken is dat zij oplossingen kunnen bedenken als iemand die zich meldt voor jeugdhulp, ook hulp nodig heeft bij het zoeken naar werk of het aflossen van schulden. Overigens zou ook het Rijk met een meer integrale blik naar de drie wetten moeten kijken. De aansturing en communicatie van de afzonderlijke ministeries is nog steeds verkokerd, waardoor het voor gemeenten moeilijk is uit dat patroon komen.”

Gamechanger

De kwetsbare mensen om wie Putters zich zorgen maakt, zijn ook kwetsbaar op de arbeidsmarkt. Mensen met minder scholing, een arbeidsbeperking en/of een migratieachtergrond werken relatief vaak met tijdelijke of uitzend- en oproepcontracten in sectoren die nu hard worden getroffen, zoals de horeca en schoonmaak. Ook zelfstandigen verliezen hun werk. Niet voor niets noemen sommigen de coronacrisis een gamechanger voor de arbeidsmarkt: problemen waarover voorheen alleen werd gesproken, worden nu daadwerkelijk gevoeld. Putters: “Er liggen plannen van de SER, de commissie-Borstlap én de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid om de arbeidsmarkt te hervormen. Dan gaat het om een sociaal vangnet voor alle werkenden, om  inkomens- en rechtszekerheid, om het overbruggen van de verschillen tussen vast en flex en om werkgelegenheid voor mensen met een beperking. Het is belangrijk dat het kabinet en de sociale partners met de uitvoering van deze plannen niet wachten tot na de Tweede Kamerverkiezingen en de  onderhandelingen over een nieuw kabinet. Dan duurt het namelijk nog minstens tot Prinsjesdag 2021 voordat er stappen worden gezet.”

Toch laat de politiek deze besluiten over aan een nieuw kabinet. Het huidige kabinet heeft nu ook wel wat anders aan het hoofd.

“Ik begrijp dat het ingewikkeld is, maar we weten niet hoelang de crisis nog gaat duren. Intussen groeit de ongelijkheid op de arbeidsmarkt, zitten steeds meer mensen in een benarde inkomenspositie en raken mensen met een beperking steeds verder verwijderd van de arbeidsmarkt – met alle  langetermijngevolgen van dien. We moeten dit dus niet zien als probleem van de post-corona-samenleving, maar als probleem van de huidige samenleving. Het lijkt mij verstandig om slimme combinaties te zoeken en de aanpak van de arbeidsmarkt te koppelen aan die van de crisis. Maak bijvoorbeeld bij de komende rondes voor steunmaatregelen afspraken met bedrijven over stageplekken, om- en bijscholing en banen voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt.”

Boze Burger

De ongelijkheid op de arbeidsmarkt gaat gepaard met een bredere sociaaleconomische ongelijkheid. Al ruim vóór corona sprak Putters over verschillen  tussen hoger- en lageropgeleiden, tussen arm en rijk, tussen stad en platteland en tussen mensen met veel en weinig kansen. En over de onvrede die  daardoor ontstaat. Hij wordt wel gezien als expert op het gebied van de Boze Burger. “Ik denk dat ik aan die titel kom omdat het SCP
de gevoelstemperatuur van de samenleving peilt. Aan de ene kant brengen wij de objectieve leefsituatie van mensen in kaart – hoe gaat het met werk,  gezondheid en onderwijs? – en aan de andere kant vragen wij burgers hoe zij zich daarbij voelen. Die subjectieve leefsituatie maakt duidelijk welk  ongenoegen er heerst.”

Hoe is het maatschappelijk chagrijn te verklaren?

“Hoewel Nederland een high trust society is, herkent een deel van de mensen zich niet in de instituties en de bestuurlijke elite. Zij voelen zich niet  vertegenwoordigd en dat kan een voedingsbodem zijn voor onbehagen en polarisatie. Denk bijvoorbeeld aan mensen die zich aan hun lot overgelaten voelen door de overheid, die door de gemeente van het kastje naar de muur worden gestuurd, die de regels niet begrijpen en ineens de thuishulp niet meer krijgen die ze eerst wel kregen. Daarnaast heeft het idee van de meritocratie na de Tweede Wereldoorlog breed postgevat: iedereen kan door opleiding een beter
leven krijgen. Maar de kansen op een goede opleiding zijn niet voor iedereen gelijk als het gaat om aanleg, geluk en (financiële) hulpbronnen vanuit huis. In het Nederland van nu worden vaklieden qua salaris en sociale status minder gewaardeerd dan academici. Daarin schuilt ook een deel van de boosheid.”

Is de tweedeling groter geworden dan pakweg vijftig jaar geleden? Is er niet altijd een sociale kloof geweest?

“Dat klopt, maar er zijn de afgelopen jaren twee scheidslijnen dominanter geworden: die van de opleiding en die van de migratieachtergrond. Opleiding is direct gaan samenhangen met gezondheid, werkzekerheid en dus uiteindelijk ook met vertrouwen in de toekomst. Mensen met een universitaire of hbo-achtergrond hebben vaker een vaste arbeidsovereenkomst en leven gemiddeld zeven jaar langer dan mensen met een mbo-opleiding. Het verschil in gezonde levensverwachting loopt op tot achttien jaar. Een tweede verandering is dat immigratie- en integratievraagstukken de laatste twintig jaar zorgen voor spanningen in de samenleving. Een deel van de bevolking maakt zich zorgen over de verhouding tussen verschillende culturen en het christendom en de  islam.”

'Koppel de aanpak van de arbeidsmarkt aan die van de crisis’

Is de kloof nog te dichten of ben je daar somber over?

“We moeten proberen onrechtvaardige verschillen tussen groepen te verkleinen. Om het sociaal domein als voorbeeld te nemen: onze sociale grondrechten en de daaruit voortvloeiende wetten bepalen wat inwoners van Nederland krijgen als ze beperkt, ziek of kwetsbaar zijn. Het gaat mis als mensen met meer geld, contacten en bureaucratische vaardigheden meer en betere voorzieningen krijgen. Dit kunnen we voorkomen door het systeem overzichtelijker te maken: de regelgeving vereenvoudigen, de burger eens wat meer vertrouwen en voorkomen dat professionals de hele dag bezig zijn met administratie
en verantwoording.”

De Volkskrant riep je vorig jaar uit tot invloedrijkste Nederlander. Terecht?

“Zo kijk ik er zelf oprecht niet naar, ik doe gewoon m’n werk. In de zeven jaar dat ik nu directeur van het SCP ben, heb ik steeds meer dossierkennis gekregen en steeds meer mensen leren kennen, zowel in de politiek als in het bedrijfsleven. Gaandeweg openden zich dus meer deuren. Maar ook voor mij gaat het soms met kleine stapjes, hoor. Ik krijg echt die Haagse mammoettanker niet zomaar in beweging. Soms zijn de media daarvoor overigens de beste route.
Vorig jaar concludeerden wij in onze eindevaluatie van de Participatiewet dat er fundamentele weeffouten in die wet zitten: de baankansen voor  bijstandsgerechtigden zijn nauwelijks gestegen, voor voormalige sw’ers zelfs gedaald en de inkomenspositie van Wajongers is verslechterd. Toen heb ik publiekelijk aan de bel getrokken, vervolgens werden er Kamervragen gesteld en daar moest het kabinet wel op reageren.”

'Kijk niet weg van het probleem'

Het lot van een adviseur is dat adviezen niet hoeven worden opgevolgd. Frustrerend, lijkt me.

“Het SCP zegt nooit: doe dit of doe dat. Er leiden altijd meerdere wegen naar Rome. Maar wij zeggen wel: kijk niet weg van het probleem. Als dat toch  gebeurt, ben ik teleurgesteld. Maar dat uit zich bij mij in volharding. Dus: dezelfde boodschap nog een keer brengen. Want het mooie van deze functie is dat ik de volgende week gewoon weer bij de ministerraad aan tafel zit.”

Wat drijft jou nou uiteindelijk?

“Als directeur van het SCP zie ik het als mijn missie om problemen te signaleren, de vinger op de zere plek leggen en de uitkomsten van onze onderzoeken, of ze nu positief of negatief zijn, voor het voetlicht te brengen. Het SCP werkt van belastinggeld en we doen het allemaal niet voor niets, dus de Nederlandse burger mag van mij verwachten dat ik onze bevindingen krachtig deel met politiek en samenleving.

En als mens wil ik, net als ieder ander, gelukkig zijn. Ik vind dat vandaag de dag een stuk lastiger, omdat er nauwelijks sociaal contact is. Uit al onze onderzoeken blijkt hoe belangrijk dat is voor het welzijn van mensen. Iedereen heeft in meer of mindere mate behoefte aan anderen en aan een sociale omgeving waarin hij of zij wordt gekend. Het is wel mooi dat mensen zich in deze tijd meer lijken te bekommeren om hun medemens. Om ouderen, om mensen die geen mantelzorg meer krijgen. Van de drieslag ‘vrijheid, gelijkheid en broederschap’ hebben individuele vrijheid en gelijkheid voor de wet de afgelopen decennia veel aandacht gekregen, maar gemeenschapszin is naar de achtergrond geraakt. Misschien brengt corona daar verandering in.”