allemaal brachten ze de laatste tijd alarmerende onderzoeken uit. De precieze cijfers lopen uiteen, maar hun gemeenschappelijke conclusie is dat jongeren zich steeds ongelukkiger voelen. Of het slechter dan ooit gaat met de jeugd, wil Loes Keijsers, hoogleraar pedagogiek aan de Erasmus Universiteit, echter niet zomaar stellen. “Tussen 2005 en nu is het percentage jongeren met mentale problemen verdubbeld. Vooral meisjes ervaren gevoelens van stress, somberheid en machteloosheid. Dat is een forse toename, ja. Tegelijk nemen jeugdcriminaliteit en -overlast sinds de jaren negentig juist af. Ik spreek dus liever over een verschuiving.”
Kanaries
Hoe verklaart Keijsers die verschuiving? Hoe komt het dat de mentale gezondheid van scholieren en studenten afneemt? “Mentale problemen zijn altijd een samenspel tussen genetische aanleg, thuissituatie en de maatschappij waarin je opgroeit. In de wereld van nu ligt een enorme nadruk op prestaties: cijfers, diploma’s, uiterlijk … Het idee is wijdverspreid dat je alleen geliefd bent als je perfect bent en dat je alles kunt bereiken wat je maar wilt. Dat de werkelijkheid anders is, is een recept voor teleurstelling. Ondertussen vergelijken jongeren zichzelf permanent met anderen via sociale media – wat ook weer leidt tot gevoelens van tekortschieten, omdat die anderen mooier en succesvoller zijn. Slaapgebrek speelt ook een rol. Onderzoek laat zien dat kinderen ook ’s nachts op hun telefoon zitten. Terwijl een goede nachtrust essentieel is voor stress- en emotieregulatie.”
Er klinken ook geluiden dat de jeugd van tegenwoordig nergens meer tegen kan. Het zijn sneeuwvlokjes, omringd door comfort en ouders die iedere hobbel uit de weg ruimen nog voordat die is opgedoemd. Keijsers: “Enerzijds klopt dit beeld. Als je als kind leert omgaan met kleine hoeveelheden stress, dan word je uiteindelijk veerkrachtiger. Anderzijds is de maatschappij écht veranderd. Ook volwassenen hebben last van prestatiedruk op het werk en van verslavende apps. Jongeren hebben er echter méér last van. Omdat hun brein nog niet af is en ze nog zoekende zijn in het leven. Misschien zijn zij zelfs de kanaries in de kolenmijn. Als de zuurstof opraakt, sterven die als eerste. Dat betekent dus dat het met de mijnwerkers ook niet goed kan blijven gaan.”
Een soort tante
De vraag is natuurlijk hoe we het tij kunnen keren. Duidelijk is dat veerkracht het fundament is van mentale gezondheid: het vermogen om terug te veren bij stress, verdriet of angst. Duidelijk is ook dat sociale steun hierbij onmisbaar is. Praten over hun problemen voorkomt dat jongeren zich eenzaam voelen en alleen maar meer gaan piekeren. Dit hoeft niet met een professional te zijn. Juist niet, omdat het beroep op de jeugdzorg de laatste jaren is geëxplodeerd – in sommige gemeenten maakt één op de zeven jongeren er gebruik van – en er ruim 80.000 wachtenden voor de ggz zijn.
“Uit onderzoek komt naar voren dat de mentale problemen van jongeren verminderen als zij terechtkunnen bij een betekenisvolle volwassene: een soort tante die er voor je is, maar je ook af en toe streng toespreekt”, zegt Tina van Wouw, schoolleider van de 4YouAcademie in Den Haag, voor jongeren die zijn vastgelopen in het reguliere onderwijs. Zij heeft meer dan twintig jaar ervaring in het speciaal onderwijs en schrijft een proefschrift over integrale samenwerking bij jongeren met multiproblematiek. “Mensen uit het eigen netwerk zijn veel duurzamer dan professionals die komen en gaan. Een goed voorbeeld uit de jeugdzorg is JIM, jouw ingebrachte mentor. Deze door kinderen aangebrachte steunfiguur – een sportcoach, buurvrouw of leerkracht – heeft een positief effect op hun welbevinden en sociaal-emotioneel functioneren. Daar kan geen professionele analyse tegenop. In plaats van de problemen centraal te stellen – waar heb je last van? – kunnen we dus beter vragen stellen als: wie vertrouw je, wie helpt je verder en wat heb je nodig?”
Adviezen voor gemeenten
- Denk na over de reikwijdte van de jeugdzorg: wat valt hier wel en niet onder?
- Maak de scheidslijn tussen onderwijs en jeugdzorg minder rigide.
- Zorg voor laagdrempelige plekken waar jongeren met elkaar en getrainde vrijwilligers in gesprek kunnen over hun mentale problemen.
- Houd het informele circuit in stand.
- Leer van elkaar. Op de website van stichting MIND Us zijn handreikingen, goede voorbeelden en stappenplannen te vinden: mindus.nl.
Eervol maar spannend
Ruim 80 procent van de jongeren heeft wel een geschikte potentiële vertrouwenspersoon op het oog, weet Keijsers. “Zij geven ook aan dat er geen professional nodig zou zijn geweest als ze met die persoon hadden kunnen praten. Waarom ze dit dan vaak toch niet doen, ga ik onderzoeken. Het kan zijn dat ze een drempel ervaren om over hun emoties te praten. Of dat ze bang zijn voor een reactie waar ze niet op zitten te wachten – bagatelliserend of juist alleen maar oplossingsgericht. Of dat ze niet zeker weten of ze wel bij die volwassene terechtkunnen. Het gevolg is dat zo’n jongere denkt: ik ga wel naar een psycholoog.”
Het is dus zaak dat zoveel mogelijk volwassenen zich bereid tonen een luisterend oor te zijn voor de worstelende jongeren in hun omgeving, aldus Keijsers. “Maak duidelijk: ik ben er voor jou als het nodig is.” Om volwassenen te helpen bij deze eervolle maar ook enigszins spannende taak, heeft stichting MIND Us een online tool ontwikkeld: De Checkers. MIND Us is een organisatie die zich inzet om de mentale gezondheid van jongeren te verbeteren. “In drie gratis modules van 15 minuten leer je hoe je jongeren met beginnende mentale klachten kunt ondersteunen door te luisteren en de juiste vragen te stellen. Dat gebeurt met oefeningen, voorbeelden en do’s en don’ts. De tool helpt ook om te bepalen wanneer doorverwijzing naar hulpverlening noodzakelijk is”, zegt programmamanager Emma Oosten.
Keijsers: “‘Doe die training!’, zou ik tegen iedere volwassene willen zeggen. We zijn er immers samen voor verantwoordelijk dat het goed gaat met onze jongeren.” Zij vindt daarnaast de Kindertelefoon van onschatbare waarde. “Daar zitten 24/7 getrainde vrijwilligers. Soms is het namelijk ook prettig om met iemand te praten die je niet kent en bij wie je geen verplichtingen voelt. Dat deze hulplijn tot en met 25-jarige leeftijd openstaat, is iets waaraan we meer bekendheid moeten geven.”
Overbetrokkenheid
Ook het onderwijs kan een belangrijke bijdrage leveren. Jongeren brengen nu eenmaal het grootste deel van hun leven door in de schoolbanken. “Leerlingen die zich goed voelen, halen betere studieresultaten. En door die goede resultaten gaan zij zich ook weer beter voelen”, legt Oosten de wisselwerking uit. “Daarom geven wij advies aan scholen over hoe zij een mentaal gezond klimaat kunnen creëren. We motiveren hen bijvoorbeeld om gebruik te maken van lesprogramma’s over mentale gezondheid en de manieren om met leerlingen en klassen in gesprek te gaan.”
Docenten zijn uitgelezen vertrouwenspersonen, beaamt Keijsers. “Helaas zijn de protocollen op scholen, overigens opgesteld met de beste intenties, daarvoor een obstakel. Leerlingen weten dat docenten het besprokene moeten doorgeven aan hun ouders of de interne vertrouwenspersoon. Daardoor voelen ze zich niet altijd veilig om hun problemen te bespreken.”
Van Wouw vindt dat de scheidslijnen tussen onderwijs en jeugdzorg minder rigide moeten worden. “In Nederland knippen we kinderen op in een deel ‘school’ en een deel ‘hulp’. Maar je kunt die levensgebieden niet los van elkaar zien. Genezing van mentale klachten is een sociaal proces, dat in en tijdens het leven plaatsvindt. En dus ook in de klas, door de omgang met leeftijdsgenoten en leerkrachten. Mits er op school ruimte is voor andere dan cognitieve zaken. Het zou ook moeten gaan over jezelf leren kennen en leren samenwerken met anderen. Dan is onderwijs de beste vorm van jeugdzorg.”
Voor ouders ligt er eveneens een schone taak. Die kunnen soms wel een tandje terugschakelen als het aan Keijsers ligt. “De toename van emotionele problemen lijkt voor een deel samen te hangen met de overbetrokkenheid van ouders. Zij hebben steeds meer moeite om hun kind los te laten. Stel dat een kind niet tevreden is over een cijfer op school. Als je als ouder dan onmiddellijk in de telefoon klimt, geef je onbewust het signaal dat je denkt dat je kind het niet zelf kan. Je wilt je kind helpen, maar op lange termijn zorgt dit voor een gebrek aan autonomie. En autonomie is essentieel voor kinderen om zich te ontwikkelen, zelf keuzes te maken en te leren omgaan met tegenslag.”
Triagesysteem
Gemeenten benadrukken al langer dat veel problemen van jongeren ‘gewone levensvragen’ zijn, die ‘gewone levensvaardigheden’ vragen – en geen professioneel zorg- of opvoedadvies. Keijsers pleit voor een deugdelijk triagesysteem. “Het is heel goed dat het stigma van professionele hulp af is, want af en toe is het echt gewoon nodig. Adolescenten met serieuze klachten moeten snel worden geholpen, om te voorkomen dat problemen verergeren en/of terugkomen op latere leeftijd. Maar je wilt ook niet dat iedereen met het dagelijkse gedoe een beroep doet op de jeugdzorg of een psycholoog. Het is tijd voor een gesprek hierover: waarvoor is de jeugdzorg wel en waarvoor is de jeugdzorg niet? Soms is er een professional nodig, soms zal het eigen netwerk een deel kunnen opvangen.”
Oosten adviseert gemeenten om te zorgen voor inloopvoorzieningen in buurten en wijken, waar jongeren zonder afspraak, verwijzing, indicatie of wachttijd kunnen binnenlopen om te praten over hun mentale gezondheid. “Een vertrouwde plek waar vrijwilligers klaar zitten die de taal van de jongeren spreken en waar jongeren elkaar kunnen ontmoeten.” Dit kan ook digitaal. Zo gaat MIND Us samen met onder meer De Kindertelefoon, 113 Zelfmoordpreventie en Jongerenhulp Online een online platform ontwikkelen. “Een makkelijk vindbare plek waar jongeren met lichte mentale problemen anoniem de hulp en ondersteuning kunnen vinden die ze nodig hebben. Met toegankelijke informatie, bel- en chatopties met getrainde vrijwilligers en hulp bij het vinden van laagdrempelige ondersteuning in de buurt. En een noodknop voor jongeren die acute hulp nodig hebben.” Het is de bedoeling dat dit platform medio 2025 in de lucht is.
Knelpuntenpot
Van Wouw gelooft in ‘pedagogische ecosystemen’ in wijken en op scholen. “Momenteel bezien we een kind gefragmenteerd, in no time zijn er vier of vijf professionals bij betrokken. Die werken los van elkaar, ieder vanuit diens eigen blikveld en expertise. Maar als het misgaat met een kind, als het twee voor twaalf is, tuigen we een overlegstructuur op en wordt iedereen ineens geacht om samen te werken. Het is beter om eerder gezamenlijk om een kind heen te gaan staan, het hele netwerk: betekenisvolle volwassenen, onderwijs, eventueel jeugdzorg, maatschappelijk werk, gemeente en de leerplichtambtenaar. Iedereen is immers deel van de oplossing.”
Zij heeft goede ervaringen met het maatwerktraject Onderwijs en Arbeid in de regio Haaglanden. Daar hielpen ‘maatwerkcoaches’ jongeren van 16 tot 27 jaar een opleiding te voltooien en begeleidden hen naar werk. “De doelgroep paste vaak niet in de structuur van opleidingen, werk en hulpverlening. Bijvoorbeeld omdat ze hulpbehoevende ouders, schulden of al kinderen hadden. Wij hielpen hen weer de controle over hun leven te krijgen. Dit deden we met een multidisciplinair team – afkomstig uit jeugdhulp, gemeente én onderwijs – dat slagvaardig kon werken met een knelpuntenpot met geld. We overlegden met school en alle andere instanties; we gingen uit van de vraag en niet van het aanbod. Het werkte fantastisch, in vier jaar tijd hebben we 1.200 jongeren kunnen helpen, maar jammer genoeg kwam er een einde aan de financiering.
Gemeenschappen
Ook elders in het land zijn er mooie praktijkvoorbeelden. Gemeenten kunnen volgens Oosten veel van elkaar leren. “In ons leernetwerk ‘Leading Locals’ brengt MIND Us gemeenten samen om goede aanpakken en praktische kennis uit te wisselen. Momenteel zijn dat er elf, van groot tot klein en verspreid over het land. In Tilburg hebben ze bijvoorbeeld festivals georganiseerd om jongeren te betrekken bij hun beleid rond mentale gezondheid. In Gouda fungeren voetballers in de wijk als rolmodellen voor jongeren. En in Peel en Maas is het gelukt om zo’n inloopvoorziening te realiseren waarover ik het net had, helemaal gedragen door inwoners. Samen met de gemeenten in het netwerk hebben we een stappenplan opgesteld om zulke voorzieningen op te zetten.”
Gemeenten moeten eerst en vooral het informele circuit in stand houden, besluit hoogleraar Keijsers, óók in barre financiële tijden. “Investeer in gemeenschappen, in de netwerken om jongeren heen. In toneel- en muziekverenigingen, sportclubs, jongerenwerk en jeugdhonken. En in fysieke plekken waar kinderen kunnen ravotten en buiten spelen, zoals parken en voetbalveldjes. Als je dit soort voorzieningen wegbezuinigt, dan krijg je de maatschappelijke kosten later op je bord. Onherroepelijk.”