Peter Killestijn van Werkplein Drentsche Aa (WPDA) weet het niet meer. 

Ondanks alle inspanningen, ondanks de wil om het probleem aan te pakken, blijft het moeilijk om laaggeletterden te bereiken. Sinds twee jaar staat het onderwerp hoog op de agenda in zijn regio. “We hebben een stuurgroep, een plan voor twee jaar, de gemeente Assen heeft geld bijgelegd. Zoveel mogelijk medewerkers hebben een training gevolgd in het herkennen van laaggeletterdheid en we hebben structureel kleine testjes ingebouwd in de intake voor de bijstand. We laten mensen bijvoorbeeld een formulier invullen of de computer aanzetten: dan zie je al snel of iemand daarmee problemen heeft of niet.”

Daarnaast gingen Killestijn en zijn team naar buiten, naar zogenoemde vind- en verbindplekken. Aanmeldingen voor ‘Klik & Tik’, een computercursus, werden nauwlettend in de gaten gehouden: ook hier zouden laaggeletterden te vinden moeten zijn. Maar het bleef erg stil. “De helft van de laaggeletterden werkt, de andere helft zou dus bij ons moeten aankloppen. Maar van de zeshonderd bijstandsaanvragers hebben we slechts twintig mensen kunnen doorverwijzen naar het Taalhuis.” Hij vervolgt: “Ik heb het idee dat wij het goed doen: we hebben een visie en doelstelling vastgesteld, het beleid is verankerd in ons reguliere werkproces, we maken onderscheid tussen statushouders, inburgeraars en andere klanten, maar het aantal laaggeletterden dat we opsporen, blijft laag. Zijn ze er wel, of zijn ze misschien toch aan het werk?”

Weinig zelfmelders

Talloze gemeenten hebben dezelfde ervaring. Heel vreemd is dat niet: veel laaggeletterden zijn hun hele leven al gewend om uit schaamte hun gebrek aan vaardigheden te verbloemen. “Onder laaggeletterden zijn weinig zelfmelders”, legt hoogleraar Maurice de Greef uit. “Zeker niet onder NT1’ers. Over het algemeen zijn mensen makkelijker te vinden via toeleiders, zoals een sociale dienst, buurthuis of sportorganisatie. Zo ken ik een mooi voorbeeld van een sportcoach die mensen aanspreekt als hij het idee heeft dat ze een taalprobleem hebben. Of een huisarts die alle patiënten een formulier laat invullen onder het mom ‘standaardprocedure’.”

WPDA zou dus een plek bij uitstek zijn waar laaggeletterden zich melden. Maar waarom vinden ze hen dan niet? Dat blijft gissen, aldus De Greef. “Het feit dat de sociale dienst voor een structurele aanpak heeft gekozen, is al een plus. Daarnaast is een goed instrumentarium van belang. Een test moet vooral niet te lang duren, die tijd hebben klantmanagers niet.” Een computer kunnen aanzetten, is volgens hem geen goede indicator. “Laaggeletterden zijn lang niet allemaal digibeten, ze kunnen wel met een computer aan de slag. Maar zodra er meerdere stappen volgen waarbij taal gebruikt moet worden, vallen ze vaak door de mand.”

Pilot

De Taalmeter van Stichting Lezen & Schrijven is een veelgebruikte taaltest. In tien minuten wordt duidelijk of iemand doorwezen moet worden naar een informele taalaanbieder, zoals een taalhuis, of een formele opleider, zoals een roc. Chérif ait Abderrahman werkt als rayonmanager voor Stichting Lezen & Schrijven voor de regio Oost-Gelderland en Overijssel. Sinds vorig jaar is hij met zijn team bezig met een pilot bij tien gemeenten. Het doel: het structureel bereiken van laaggeletterden. De Taalmeter speelt hierbij een belangrijke rol. Volgens Ait Abderrahman ligt het probleem van het bereiken vaak niet alleen bij het beleid. “Veel mensen die in contact komen met kwetsbare burgers, vinden het moeilijk om te vragen of ze moeite hebben met lezen en schrijven. Daar loopt het vaak vast. Best gek, want een klantmanager vraagt al naar veel privézaken.”

Met de pilot ondersteunt de stichting gemeenten op dit punt. Dat begint vrij breed: ze laten gemeenten alle NT1’ers met een opleidingsniveau tot mbo 3 uit hun databank uitnodigen. Zelfs bij het opstellen van de uitnodiging helpt de stichting: deze heeft weliswaar een verplicht karakter, maar moet ook prikkelen. Op de afspraak zelf zijn alle belangrijke partijen aanwezig: een formele en informele taalaanbieder en een medewerker van de gemeente. De mensen van Stichting Lezen & Schrijven nemen in deze fase van de pilot het gesprek voor hun rekening. “Hierbij draait het om oprechte belangstelling, waarbij we het accent leggen owat mensen wél willen en kunnen, en niet alleen op wat ze moeten of niet kunnen.”

Op de Taalmeter wordt echter niet altijd even positief gereageerd. “Sommige mensen lopen boos weg: hoe haal je het in je hoofd om mij hiervoor uit te nodigen? Maar door de open en belangstellende toon van het gesprek komen ze vaak ook weer terug. Dan hebben ze erover nagedacht en willen ze toch geholpen worden.” De voorlopige resultaten zien er niet verkeerd uit. “In totaal hebben we 1.000 mensen gesproken; van hen hadden er 260 een indicatie van laaggeletterdheid. Van die groep zijn 120 mensen doorverwezen naar een taalaanbieder. De rest is nog niet bereid die stap te zetten.”

'Het aantal laaggeletterden dat we opsporen blijft laag’

Sceptische uniekeling

Wie eenmaal de laaggeletterden in het vizier heeft, is er nog lang niet. Want hoe zorg je dat iemand wordt doorverwezen naar het juiste taalaanbod? Rebecca van der Meer van sociaal adviesbureau Lost Lemon doet al jaren onderzoek naar laaggeletterdheid. “Veel instanties kijken niet naar de behoeftes van laaggeletterden. Maar je kunt mensen niet zomaar een cursus toeschuiven en denken: ze komen maar. Als je tegen mij zegt: je moet gezonder leven, dus ga hardlopen, dan doe ik dat ook echt niet.” Hun behoeftes reiken verder dan taal, meent Van der Meer. “NT1’ers hebben hun leven al zo ingericht, zij weten zich vaak voldoende te redden. Totdat ze merken hoe vervelend het is dat ze niet met hun kleinkinderen kunnen appen, of geen promotie kunnen maken omdat ze dan meer administratieve taken krijgen. Ze willen gewoon praktische vaardigheden leren die hun leven makkelijker maken. Taal is voor hen dus geen doel op zich.”

Om in te schatten wat een laaggeletterde dan wel zoekt, ontwikkelde Lost Lemon vijf persona’s (zie afbeelding). Van der Meer: “Deze methode helpt professionals om laaggeletterden in beeld te brengen: wie zijn het, welke behoeftes hebben ze, hoe ervaren ze het gebrek aan vaardigheden? Op deze manier hopen we dat men ook nieuwe manieren ontdekt om mensen uit de doelgroep te vinden. Zo is een Taalhuis voor sommige laaggeletterden best een drempel. Anderen vinden het ok, en een derde denkt misschien: dat doe ik nooit. Maar je vindt ze dus niet allemaal daar.”

Het risico van dit soort profielen is misschien dat een beleidsmaker te veel in hokjes gaat denken: iemand die eenmaal is geboekstaafd als ‘sceptische uniekeling’, komt vervolgens niet gemakkelijk meer van dat stempel af. Maar zo werkt de methode niet, aldus Van der Meer. “De persona’s geven richting, het zijn geen hokjes. Het is een assenstelsel: iemand kan een combinatie zijn van meerdere persona’s of na verloop van tijd over het assenstelsel schuiven. Bovendien leggen we de resultaten niet vast in het dossier.” Beleid voor de héle groep gaat sowieso niet werken, stelt ze. “Een activeringscampagne voor alle laaggeletterden zal nooit aankomen bij de mensen die aan de rechterkant van de verticale as staan, de meer ontkennende laaggeletterden. Dan kan je je beter richten op de linkerkant – de mensen die het meer accepteren – en daar de specifieke ingrediënten uitpikken. Een deel bereik je dan weliswaar niet, maar het andere deel des te beter.”

Grootschalig onderzoek Drenthe: de voorlopige resultaten

In het eerste deel van dit tweeluik spraken we al over het grote onderzoek naar laaggeletterdheid in Drenthe, waarbij ook Maurice de Greef betrokken is. Dit onderzoek loopt inmiddels een jaar. Allereerst werd onderzocht welke initiatieven er al waren en wat er beter kan. Op naareengeletterddrenthe.nl is onder het kopje ‘Bereik laaggeletterden’ per gemeente te zien hoeveel laaggeletterden werden bereikt en welke organisaties daarbij betrokken waren. Daarnaast wordt duidelijk welk (taal) aanbod per gemeente voor wie is georganiseerd en hoe de doorverwijzing naar trajecten is gerealiseerd. In september wordt er meer bekend over de succesfactoren van de werving van laaggeletterden en de impact van de trajecten. In het najaar richten de onderzoekers zich op interactie tussen de gemeenten: wat doen anderen, hoe kunnen ze van elkaar leren? Het doel is dat het beleid vervolgens wordt aangepast.

De wijk in

Alle geïnterviewde deskundigen zijn het erover eens dat beleidsmakers vooral breder moeten denken: zoek niet alleen op de bekende vindplaatsen, maar ook daarbuiten. Behandel niet iedereen hetzelfde, maar ga met iedereen een individueel gesprek aan en bekijk de behoeftes. Formuleer het beleid niet alleen, maar met anderen. Ait Abderrahman: “Niet slechts één partij moet zich hiermee bezighouden, maar ook de familie, partner, huisarts en ziekenhuizen. We moeten de wijk in, bedrijven in, naar sociale wijkteams, want daar komen mensen met hun ongeopende enveloppen. Het is belangrijk dat gemeenten zicht krijgen op alle levensdomeinen van laaggeletterden en daar partners bij zoeken.” Dat betekent dat zij zich misschien ook moeten richten op andere partijen. “De gelden voor volwasseneneducatie zijn heel smal; gemeenten moeten meer richting de sociaal domeingelden denken.”

Dat geld, dat is een probleem op zich. Veel gemeenten klagen over een te krap budget. Volgens De Greef komt dit door een onhandige bezuiniging van jaren geleden. “Toen werd twee derde van het budget voor volwasseneneducatie wegbezuinigd. Daardoor is het nu gewoon te weinig.” Ook de Sociaal-Economische Raad raadde in maart van dit jaar aan om meer geld ter beschikking te stellen voor de aanpak van laaggeletterdheid. In het advies ‘Samen werken aan taal’ pleit de Raad voor landelijke regie; er zou nu te veel verantwoordelijkheid liggen bij gemeenten. De Greef: “Hetzelfde is gebeurd in Denemarken. Daar werden de budgetten ooit helemaal lokaal geregeld. Dat liep verkeerd, daarna is de regie weer teruggepakt.”
De overheid moet volgens De Greef vooral sturen op kwaliteit van het aanbod. “Gemeenten moeten zelf kunnen beslissen over de inhoud van een taaltraject, zodat het bij hun regio past. Maar om zeker te zijn dat het kwalitatief goede trajecten zijn, is het onder andere van belang dat de vrijwilligers training hebben gehad. Daarnaast ontbreekt het aan een docentenopleiding voor NT1’ers. Bij docenten die al in het werkveld werkzaam zijn, kan je werken met ervaringscertificaten. Als we willen dat mensen een bijdrage kunnen leveren aan de samenleving, dan moeten we goede scholing blijven bieden. Investeren in menselijk kapitaal is dan noodzakelijk.”

Bijspijkeren

De oplossing kan ook van de andere kant komen. Veel instanties komen laaggeletterden al tegemoet door moeilijk taalgebruik achterwege te laten en hun communicatie op A2-niveau te schrijven. Maar volgens De Greef is een grotere verandering nodig. “In Nederland vinden we het normaal dat we alle basisvaardigheden in de vingers hebben. Voldoe je daar niet aan, dan val je erbuiten. Dat moet anders: het mag geen enkel probleem zijn dat je op latere leeftijd nog een vaardigheid moet leren of moet bijspijkeren. Je hebt een heel leven, je maakt veel mee, en soms zakken wat dingen onder het peil omdat de samenleving zo snel verandert. Dat is geen schande.” Hij meent dat ook hoogopgeleide mensen hieraan iets kunnen bijdragen. “Zelf heb ik best wat opleidingen gedaan, maar ik kluns ook nog vaak met een digibord. Met andere woorden: ook ik moet me blijven ontwikkelen om dingen eigen te maken. Dat probeer ik uit te dragen aan bedrijven: scholing gericht op de basisvaardigheden moet net zo normaal worden als arbeidsgerichte scholing.”

Peter Killestijn van WPDA gooit het in september met zijn team over een andere boeg. Een maand lang gaan ze bij iedere intake de Taalmeter afnemen, in plaats van hun eigen methode. “Ondanks dat we het idee hebben dat die test minder diepgaat dan onze eigen methode, zijn we toch benieuwd wat daaruit gaat komen. Als het bij dat kleine aantal laaggeletterden blijft, ben ik geneigd om te denken dat dit het gewoon is. Want hoelang moet je zoeken naar mensen die je niet kunt vinden?” Ondertussen kijkt hij ook hoe andere gemeenten het doen. “Ik hoor mooie verhalen uit Zwolle: daar hebben ze een medewerker aangesteld die zich enkel bezighoudt met laaggeletterdheid. Het ligt niet op onze weg om hetzelfde te doen, maar ook wij blijven het proberen. Als je hoort hoeveel energie het mensen kost om te verbloemen dat ze laaggeletterd zijn – dat is ongelooflijk. Het zou toch mooi zijn als we dat kunnen veranderen.”

Klik hier om het eerste deel van dit tweeluik te lezen.

Amsterdam kiest voor brede aanpak

Het Taaloffensief van de gemeente Amsterdam is een brede aanpak die zich richt op verschillende levensdomeinen en doelgroepen, bijvoorbeeld werk, ouderschap en financiën. Het doel: een stevige infrastructuur creëren waarmee laaggeletterdheid structureel aangepakt kan worden. Zo is er sinds januari 2018 het Taalakkoord, een afspraak met bijna zestig werkgevers, zoals ziekenhuizen en hotels. Het akkoord bestaat uit drie onderdelen: het onderzoeken van de eigen communicatie, aandacht voor het herkennen en doorverwijzen van laaggeletterdheid onder patiënten of klanten en het aanbieden van een cursus basisvaardigheden aan het eigen personeel. Belangrijk is dat het akkoord breed wordt gedragen: ook de directie en andere leidinggevenden zijn betrokken en zien het als een gezamenlijke verantwoordelijkheid.

Maurice de Greef monitort de resultaten van alle Amsterdamse taaltrajecten. “De praktijkgerichte, intensieve trajecten zijn een succesfactor. Hierbij werken mensen niet alleen aan hun taalvaardigheden, maar lopen ook stage. De taal wordt zo direct toegepast in de arbeidssituatie. Ook werkt Amsterdam in verschillende andere projecten met professionele vakkrachten én vrijwillige taalmaatjes: een effectieve combinatie.”