Nog elke dag gaat hij met plezier naar zijn werk, maar het is wel bikkelen, zegt Bas Blummel, directeur van de Elisabethschool in Rotterdam.

Zijn basisschool telt 280 leerlingen met 40 verschillende nationaliteiten. “Meer dan de helft spreekt geen Nederlands als ze bij ons binnenkomen. Ook de weinige autochtone kinderen hebben de nodige achterstand.” Doordat de klassensamenstelling uitdagender is dan op de meeste andere scholen, is het tekort aan goede docenten er ook nog eens groter dan elders in het land. “We kunnen bijvoorbeeld geen leerkracht vinden voor de kleutergroep die binnenkort van start gaat. Daarom gaan we daar nu iemand voor zetten in wie we veel vertrouwen hebben, maar die geen onderwijsbevoegdheid heeft. Je moet wat.”

De Elisabethschool is een van de vele scholen die kampen met onderbezetting, taalachterstand van leerlingen en ouders die weinig ondersteuning bieden. Een combinatie waardoor een grote groep kinderen steeds minder kansen krijgt in het onderwijs, ziet Inge de Wolf. Naast directeur van de Academische Werkplaats Onderwijskwaliteit is zij strategisch inspecteur bij de Onderwijsinspectie en hoogleraar aan de Universiteit Maastricht. “In de afgelopen tien jaar is de kansenongelijkheid in het onderwijs verdubbeld”, zegt ze. In cijfers van de Onderwijsinspectie van de afgelopen acht jaar is te zien dat leerlingen van hoogopgeleide ouders steeds hogere en leerlingen van laagopgeleide ouders steeds lagere adviezen kregen – ook bij gelijke prestaties. “Echt schokkend. Een lichtpuntje is wel dat de kloof niet verder stijgt in onze laatste cijfers. Maar of je nou naar Noordoost-Groningen kijkt of naar Amsterdam-West, je ziet precies dezelfde patronen. Het opleidingsniveau van ouders is een cruciale factor voor het groeien van de kloof. Ik zeg daarom weleens: gefeliciteerd met het diploma van je ouders.”

Optelsom

Hoe kan het dat in Nederland sluipenderwijs zo’n grote ongelijkheid is ontstaan? De Wolf: “Taal is een van de problemen waar de achterstand bij start. Kinderen uit gezinnen waar niet zoveel gepraat of gelezen wordt, ook autochtone kinderen, komen met een vrij geringe woordenschat het basisonderwijs binnen.” Tel daarbij op dat hoogopgeleide ouders vaak extra onderwijs inkopen, zoals bijlessen, en de verhouding raakt schever. Maar ook onbewuste verwachtingen van docenten spelen volgens De Wolf een rol. “Ze denken bij de ene leerling misschien: ik heb het niet goed uitgelegd en bij de andere: je bent niet slim genoeg om het te begrijpen. Bovendien worden leerlingen nu sneller dan voorheen ingedeeld op niveau. Er zijn steeds minder scholen met brede brugklassen.”

Leer- en taalachterstanden hangen onmiskenbaar samen met armoede. In arme gezinnen zijn ouders vaak noch financieel, noch qua kennis in staat om hun kinderen op school te helpen. Ondanks de groei van de economie daalt het aantal huishoudens met een inkomen onder de lage-inkomensgrens al drie jaar niet, blijkt uit cijfers van het CBS. Onder eenoudergezinnen met minderjarige kinderen is het armoederisico het grootst. De combinatie van die factoren maakt het vraagstuk ontzettend ingewikkeld, aldus de hoogleraar. ”Als er nou één knop was waaraan je zou kunnen draaien, dan konden we er makkelijker wat aan doen. Maar dit is echt een veelkoppig monster.” Het dreigende lerarentekort maakt de situatie extra zorgwekkend. “We zien dat het tekort zóveel harder aankomt bij scholen waar goede leraren het hardst nodig zijn; die worden tot vijf keer zwaarder getroffen.”

‘Iedereen wil natuurlijk horen dat de Citoscores zijn gestegen na de extra lessen'

Extra taallessen

De situatie is nijpend, maar valt het tij toch nog te keren? Op veel scholen worden extra taallessen ingezet om de kansenongelijkheid tegen te gaan. Laaggeletterdheid neemt onder jongeren namelijk drastisch toe, blijkt uit rapporten van PISA, een groot internationaal onderzoek dat de prestaties van vijftienjarigen meet. De Wolf: “Nederland is in die lijst extreem gezakt. Van de subtop van de wereld naar de middenmoot.” Ons land scoort iets onder het gemiddelde van de 37 rijke landen die lid zijn van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). “Leerlingen kunnen als functioneel analfabeet uit het onderwijs komen. En kinderen die laaggeletterd van school gaan, lezen hun kinderen later ook niet voor, waardoor ook zij met een achterstand het onderwijs ingaan.”

De Brede School Academie (BSA) in Utrecht geeft intensief naschools taalonderwijs aan leerlingen die veel potentie hebben en op havo/vwo-niveau zouden kunnen uitstromen, maar dit door een taalachterstand niet kunnen waarmaken. Met effect, ziet Monique Walet, locatieleider van twee BSA-locaties in Utrecht en leerkracht van groep acht. “Onderzoek wijst uit dat de leerlingen hogere Citoresultaten behalen voor begrijpend lezen en woordenschat. Maar het blijft moeilijk om één-op-één-resultaten vast te stellen. Juist omdat er zoveel oorzaken zijn voor onderwijsongelijkheid.”

De BSA is er voor kinderen in groep zes tot en met de brugklas, een groep die volgens Walet onvoldoende wordt bediend in het onderwijs. “Met vroege en voorschoolse eductie ligt de focus op dit moment erg op het jonge kind.” Scholen melden leerlingen aan bij de BSA op basis van talent en potentie. “Zij hebben deze leerlingen het beste in het vizier. Aan de hand van onze profielen kijken we dan wie er in onze academie past.”

Het draait in de lessen allereerst om taal, maar er is ook aandacht voor literatuur, ‘de wereld om je heen’ en academische vaardigheden, waardoor leerlingen zich maatschappelijk breder ontwikkelen. De extra lessen worden gefinancierd door de gemeente. “Dit concept kun je in alle grote steden opzetten. Een soortgelijke academie is al te vinden in Schiedam, Zaanstad, Tiel, Hellevoetsluis en Almelo. Met de BSA’s in Schiedam, Tiel en Zaanstad ontwikkelen we een platform om kennis te delen.” Toch is de toekomst niet louter rooskleurig. Zo bedeelt het Rijk de gemeente Utrecht dit jaar met een lager bedrag uit het landelijk beschikbare budget voor de aanpak van onderwijsachterstanden. De financiering van de academie komt hierdoor op losse schroeven te staan. Walet: “Samen met de gemeente en schoolbesturen bekijken we nu hoe we ons onderwijs op een alternatieve manier toch kunnen voortzetten.”

On-Nederlandse problemen

Extra lessen en mentorprogramma’s zijn heel goed, maar niet genoeg om de kloof te dichten, denkt De Wolf. “Want als tegelijkertijd het lerarentekort scholen onder druk zet en de armoede in een gemeente toeneemt, is het dweilen met de kraan open.” In Rotterdam woonden vorig jaar naar verhouding de meeste kinderen in een gezin met een laag inkomen: 17,5 procent. Dat is ruim twee keer zoveel als in de gemiddelde Nederlandse gemeente. In 2011 verscheen al het rapport ‘Kwaliteitssprong Zuid, ontwikkeling vanuit Kracht’ over Rotterdam-Zuid. In dat rapport, uitgevoerd in opdracht van toenmalig minister voor Wonen, Wijken en Integratie Eberhard van der Laan, worden de problemen in dit deel van de stad betiteld als ‘on-Nederlands’. De sociaal-economische problemen zijn zowel in omvang als intensiteit ongekend, schrijven de onderzoekers.

De gemeente Rotterdam, het Rijk, bewoners, woningcorporaties, bedrijfsleven, scholen en andere partners moesten aan de slag om de verslechtering samen te doorbreken. En dus ging dat jaar het Nationaal Programma Rotterdam-Zuid (NPRZ) van start voor het stadsdeel met niet minder dan 200.000 inwoners – vergelijkbaar met een stad als Almere. Meerdere achterstandswijken liggen in dit deel van Rotterdam dicht bij elkaar. In het programma worden drie pijlers over een periode van twintig jaar integraal aangepakt: onderwijs, werk en wonen.
De school van Bas Blummel is een van de scholen die meedoet aan het programma. Kinderen vanaf groep drie krijgen tien uur per week lessen die een brede ontwikkeling stimuleren. Filosofie, tuinieren en techniek bijvoorbeeld. “Dat gaat van elektrische circuitjes maken met lampjes en batterijtjes tot programmeerlessen en figuurzagen. Kinderen komen zo in aanraking met activiteiten die ze anders nooit zouden leren kennen. Dat is heel waardevol.”

Maar is het effect ervan ook meetbaar? Dat is moeilijk te zeggen, aldus Blummel. “Iedereen wil natuurlijk horen dat de kinderen nu hogere Citoresultaten scoren. Maar een onderzoek op onze school heeft niet kunnen aantonen dat de extra lesuren direct hebben bijgedragen aan de cognitieve ontwikkeling van de kinderen.” Momenteel loopt er een onderzoek naar de sociaal-emotionele effecten van de extra input, zoals meer zelfvertrouwen, probleemoplossend vermogen en leren omgaan met tegenslag. “Daar ben ik erg nieuwsgierig naar, want misschien ontwikkelen onze leerlingen zich wel op andere fronten.” Voor heel Rotterdam-Zuid zijn de Citoscores overigens wel licht gestegen, met drie punten tussen 2012 en 2017, blijkt uit cijfers van het NPRZ.

'Het is voor het kind het beste als er thuis ook structuur is'

Loopbaan

Goede cijfers alleen zijn niet voldoende voor een betere loopbaan, zegt Karín Fraai, adviseur Werk en Participatie van de gemeente Rotterdam. “Helaas kiezen veel kinderen traditioneel voor opleidingen met weinig arbeidsperspectief: juridische, administratieve of economische opleidingen op mbo-niveau. Dat werk verdwijnt door automatisering. En ze worden ook nog eens weggeconcurreerd door hbo’ers met dezelfde opleiding. Terwijl er juist heel veel werk in de zorg en technieksector is voor deze groep.”

De ‘mismatch’ tussen diploma en werkgelegenheid zorgt ervoor dat veel jongeren alsnog op de bank terechtkomen. Het NPRZ heeft daarom zogenoemde AanDeBak-garanties in het leven geroepen voor banen in de haven, zorg, bouw, techniek, logistiek en levensmiddelenindustrie. Met een diploma in een specifieke afstudeerrichting krijgen de jongeren gegarandeerd een baan. Het NPRZ werkt hierin samen met werkgevers als de haven van Rotterdam en verpleeg- en verzorgingstehuizen.

Hoogleraar De Wolf ziet dat kansenongelijkheid op nog een andere manier opspeelt bij de aansluiting met de arbeidsmarkt. “Leerlingen met een migratieachtergrond komen nog steeds slechter aan het werk dan kinderen van ouders zonder migratieachtergrond, ook al hebben ze hetzelfde diploma. We moeten werkgevers hierin dus echt meenemen. Anders blijft er een groep die niet profiteert van de winst die je op scholen kunt maken.”

Ook de loopbaan van de ouders is onderdeel van de integrale aanpak in Rotterdam. Fraai: “Het is voor het kind het beste als er thuis ook structuur is. Daar werken we aan met hun ouders, bijvoorbeeld door het zoeken van (vrijwilligers)werk.” 20 procent van alle huishoudens in Zuid is afhankelijk van een uitkering. Kinderen hebben vaak geen beeld van mogelijke beroepen en kunnen soms zelfs geen enkel beroep noemen, zegt Fraai. “Om te stimuleren dat leerlingen al nadenken over wat bij ze past, gaan ze met school op bezoek bij werkgevers, bijvoorbeeld naar een fabriek of naar de politie, die vanaf dit jaar ook AanDeBak-garanties aanbiedt. Om te zien hoe het werken in die sectoren écht is.” Daarnaast zet het NPRZ in op wonen, want alles hangt met elkaar samen. “Als kinderen een betere opleiding volgen, krijgen ze later beter werk en ontstaat er ook behoefte aan betere woningen.” Bovendien zorgt nieuwbouw en renovatie ervoor dat de huidige bewoners Rotterdam-Zuid niet verlaten.

‘Kinderen (...) kunnen soms zelfs geen enkel beroep noemen’

Wees creatief

Gemeenten worden steeds creatiever om het veelkoppige monster bij de lurven te grijpen. Zo wil de gemeente Amsterdam huurwoningen beschikbaar stellen voor onderwijzers. Dit voorrangsbeleid volgt op een proef van de afgelopen twee jaar waarbij 127 onderwijzers en verplegers een huurwoning toegewezen kregen. Ook krijgen Amsterdamse scholen die een hoge vrijwillige ouderbijdrage vragen, vanaf volgend jaar geen gemeentelijke subsidie meer. Dit om verschillen tussen rijke en arme scholen tegen te gaan.

De Wolf ziet Rotterdam en Amsterdam als voorbeelden van gemeenten die meer doen dan alleen extra gelden beschikbaar stellen. “Die proberen mee te sturen op kwaliteit. Als je een beetje creatief bent, kun je als gemeente echt actief beleid voeren.” Vooral in de grotere gemeenten staat de kansenongelijkheid in het onderwijs hoog op de agenda, maar nog veel meer gemeenten zouden zich ermee moeten bemoeien, betoogt zij. “Ook in een regierol kunnen zij meer betekenen. Zo kunnen scholen die het zwaarst getroffen worden door het lerarentekort, niet op eigen houtje leraren van andere scholen aantrekken. Als gemeente sta je boven alle partijen en kun je samen met de scholen en schoolbesturen een oplossing zoeken. Het maatschappelijk belang is groot: we moeten oppassen dat we nu niet generaties lang problemen veroorzaken voor de toekomst.”