De uitval in het mbo is hoog. In het studiejaar 2021-2022 stopten ruim 30.000 jongeren zonder een zogenoemde startkwalificatie: een diploma van minimaal havo, vwo of mbo 2.

Dat is het hoogste aantal in tien jaar en komt grotendeels op het conto van mbo-leerlingen. Om de uitval tegen te gaan, heeft onderwijsminister Dijkgraaf begin april een ‘aanvalsplan’ voortijdig schoolverlaten opgesteld. Onder meer extra begeleiding op school en betere samenwerking tussen gemeenten, scholen en hulpverleners moeten ervoor zorgen dat er in 2026 nog maximaal 18.000 nieuwe voortijdig schoolverlaters zijn.

De oorzaken van de hoge uitvalcijfers zijn niet eenduidig aan te wijzen, zegt Adnan Tekin, voorzitter van de MBO Raad. “Was het maar waar. Het is een opeenstapeling. Tot corona waren we heel goed bezig. Toen zijn we onder de 20.000 gekomen. De huidige stijging heeft vooral te maken met de nasleep van corona. Voor veel jongeren zijn de rust en structuur uit balans geraakt. Hun mentale weerbaarheid is afgenomen.

We hebben ook geen open dagen gehad. Daardoor konden aanstaande studenten het mbo niet bezoeken en ervaren en werd de studiekeuze moeilijker. En de examen-eisen zijn versoepeld de afgelopen jaren.” Een andere oorzaak is volgens Tekin de leeftijd waarop jongeren hun studiekeuze moeten maken in Nederland. “Twaalf jaar is hartstikke jong. Wij pleiten voor een brede brugklas. Geef jongeren wat meer tijd.”

Makkelijk verdwijnen

Om jongeren beter te kunnen begeleiden, zoeken veel mbo-instellingen de samenwerking op, onder meer met zorgorganisaties. Zo heeft het Graafschap College in de Achterhoek met ggz-organisatie GGNet het project JongLeren opgezet om jongeren met psychische klachten te ondersteunen. Zorgprofessionals van GGNet komen hiervoor sinds drie jaar naar school en werken nauw samen met de docenten.

Suzanne de Jonge is docent en coördinator van JongLeren. Voor aardig wat jongeren is de overstap van het voortgezet speciaal onderwijs naar het mbo lastig, ziet zij. “Er is minder structuur, je wordt minder bij de hand genomen. Op het mbo kan je makkelijker verdwijnen.” JongLeren volgt de deelnemende jongeren op de voet. “De leerlingen vormen gedurende het traject een aparte klas en werken drie ochtenden in de week aan met name generieke vakken, zoals Nederlands en rekenen. Daarnaast bieden we ze twee therapievormen aan: een vorm van gedragstherapie en psychomotorische therapie. Met die gecombineerde aanpak proberen we hen weer mee te nemen.”

Ophalen met de auto

De studenten die bij JongLeren binnenkomen, hebben veelal depressieve of angstklachten. “Soms durven ze niet meer naar buiten of met het openbaar vervoer. Het reguliere onderwijs is in dat soort situaties nog vaak handelingsverlegen. Dat heeft niet te maken met intentie of wil. Maar in een groep van 25 leerlingen heb je niet de mogelijkheid om steeds achter 1 leerling aan te gaan. Met JongLeren hebben en maken we die tijd wel.” Bijvoorbeeld als het niet meer lukt om naar school te komen, zegt De Jonge. “Dan halen we een leerling zo nodig met de auto op.”

‘Voor heel veel jongeren zijn de rust en structuur uit balans geraakt. Hun mentale weerbaarheid is afgenomen’

De rol van gemeenten

Gemeenten hebben de wettelijke verplichting om vroegtijdig schoolverlaten (vsv) tegen te gaan. Hiervoor is een regionale aanpak opgezet, verdeeld over veertig regio’s: de Regionale Meld- en Coördinatiefunctie- ofwel RMC-regio’s. Scholen en gemeenten werken hierin samen om te voorkomen dat leerlingen van 18 tot 23 jaar zonder startkwalificatie van school gaan. Elke regio heeft een RMC-contactgemeente, sinds kort Doorstroompunt genoemd, en een contactschool die de andere scholen vertegenwoordigt.

Een RMC-functionaris kan een voortijdig schoolverlater helpen om een opleiding of (leerwerk)baan te vinden. De rijksoverheid stelt jaarlijks 49,6 miljoen euro beschikbaar voor het regionale vsv-programma. Gemeenten krijgen daar 19,2 euro miljoen van, mbo-scholen 30,4 miljoen.

Een van de studenten die hebben deelgenomen aan JongLeren, is Céleste. “Sinds mijn 14de heb ik al mentale klachten. Na mijn havodiploma heb ik gekozen voor een mbo-opleiding om mezelf wat rust te geven. Maar in het eerste jaar ging het mis. Ik leg de lat hoog voor mezelf en voelde veel druk van school. Daarbij kreeg ik te maken met wachtlijsten in de ggz en verkeerde diagnoses. Ik was depressief en kreeg ook nog de ziekte van Pfeiffer. De hele zomer heb ik op bed gelegen en ik wilde stoppen met mijn studie. Toen heeft de decaan gezegd dat ik naar JongLeren kon.

Het heeft mij geholpen dat het een plek is met studenten die allemaal hun eigen verhaal hebben en tegen iets aanlopen waardoor ze niet in het reguliere onderwijs passen. Je hebt steun aan elkaar. En er was geen druk om te presteren. Alles was goed genoeg, ook als het een dagje niet lukte. Ik kon ook altijd terecht bij Suzanne als ik ergens mee zat.

Anderhalf jaar heb ik bij JongLeren gezeten, iets langer dan gemiddeld. Ik zag het niet zitten om kort voor mijn eindexamens terug te gaan naar een normale klas. Daar was gelukkig ruimte voor. In maart ben ik geslaagd voor de opleiding gespecialiseerd pedagogisch medewerker. Nu heb ik een baan bij een buitenschoolse kinderopvang.”

Een goede samenwerking met iedereen om de jongere heen is essentieel, zegt De Jonge. “We hebben evaluatiegesprekken met de docenten en hulpverleners van GGNet, waarbij we zoveel mogelijk anderen bij proberen te laten aansluiten, zoals de leerplichtambtenaar en bij voorkeur ook de ouders. Hoe beter we dat kringetje met elkaar laten afstemmen, hoe groter de kans van slagen.”

4,94 euro per dag

In het hele land lopen projecten waarbij zorg op school wordt ingezet om uitval van mbo-leerlingen tegen te gaan. “Laatst was ik bij het Rijn IJssel College in Arnhem; daar werken ze ook samen met professionals uit de ggz. En ik zie dat het werkt”, vertelt Tekin. “Daarom is het zo jammer dat de financiering vaak tijdelijk is. Het Rijn IJssel krijgt financiering voor één RMC-periode (Regionale Meld- en Coördinatiefunctie, red.) van vier jaar. Het is iedere vier jaar afwachten of het weer lukt. Het hangt er ook vanaf of de gemeente er eigen financiering voor over heeft. Komt het überhaupt uit in het huishoudboekje? En welke politieke kleur zit bij zo’n gemeente aan het stuur?”

Een andere kink in de kabel is dat studenten over de gemeentegrenzen wonen. Ook de scheidslijn tussen 18-min en 18-plus speelt een rol bij welke hulp kan worden aangeboden. Tekin: “Het systeem kent onderdelen waarvan ik denk: dat kunnen we met elkaar slimmer organiseren. Deze jongeren wil je niet kwijtraken omdat ze formeel geen inwoner zijn van jouw gemeente of omdat ze net 18 jaar zijn geworden. Dat is doodzonde. We moeten elkaar nog beter opzoeken binnen die zorgstructuur. De MBO Raad en VNG zijn momenteel bezig een plan van aanpak te maken voor een minimaal basiszorgniveau op elke school. Dat gun ik al onze jongeren.”

De Jonge vertelt dat JongLeren gestart is als pilot met tijdelijke financiering. “Een collega is er gigantisch druk mee geweest om het structureel gefinancierd te krijgen. Dat is nu gelukt. Het onderwijs wordt bekostigd door de school, de zestien hulptrajecten per jaar door de gemeente.” Zij vindt een langdurige opzet van belang om te kunnen blijven leren en verbeteren.

De samenwerking in evaluatiegesprekken bijvoorbeeld zijn we pas na verloop van tijd gestart; daar dachten we in het begin niet eens aan. We merken nu dat we na elke zomervakantie beter worden. Daarbij komt dat onderzoek laat zien dat JongLeren maatschappelijk rendabel is. Elke geïnvesteerde euro levert 4,94 euro per jongere per dag op.”

'Natuurlijk wil je dat het aantal schoolverlaters daalt, maar je wil eerst dat leerlingen er vaker zijn en dat ze zich competent voelen'

Koude verantwoording

Het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) en het Expertisecentrum Beroepsonderwijs (ECBO) publiceerden in januari het onderzoeksrapport ‘Succesvolle aanpakken voor mbo-studenten in een kwetsbare positie’. Tussen 2019 en 2022 onderzochten zij wat werkt in een integrale aanpak en welke mechanismen ten grondslag liggen aan een succesvolle aanpak. Ook toen kwam langdurige financiering als grootste uitdaging uit de bus. Sterker, het was een van de redenen waarom het onderzoek is uitgevoerd, vertelt Afke Donker, onderzoeker bij het NJI. “De mbo-instellingen kwamen allemaal met zo’n beetje dezelfde vraag bij ons. ‘Wij doen iets wat werkt, maar moeten iedere keer opnieuw vertellen dat het werkt en waarom het werkt. En we doen allemaal iets vergelijkbaars. Kunnen we dat niet eens bundelen?’”

De onderzoekers gingen samen met vijf mbo-scholen – Albeda, Friesland College, Gilde Opleidingen, ROC Midden Nederland en Zadkine – op zoek naar de werkzame elementen van hun betreffende aanpak. Dat leverde acht mechanismen of randvoorwaarden op, waaronder ‘persoonlijke verbinding’, ‘blijven leren als organisatie’ en ‘samenwerken’. Zowel intern als extern is een goede samenwerking belangrijk, zeggen de scholen. Er moet een ‘klik’ zijn en professionals moeten meerwaarde kunnen zien in de kennis en expertise van de ander. Jessie van de Haterd, onderzoeker bij het ECBO: “Wij hebben tijdens ons onderzoek gemerkt hoeveel kennis er op de scholen is over de jongeren en wat zij nodig hebben. Daar is voor gemeenten veel te halen.”

Maar in de samenwerking met gemeenten botst de systeemwereld nog weleens met de leefwereld, gaat Van de Haterd verder. “Scholen moeten zich verantwoorden voor de cijfers van voortijdig schoolverlaten. En natuurlijk willen zij dat die cijfers naar beneden gaan. Maar in eerste instantie wil een onderwijsinstelling dat het schoolverzuim afneemt, dat leerlingen er vaker zijn, dat zij zich prettig voelen op school. Dat zij zich gezien weten en competent achten. Dat ze het gevoel hebben: ‘Oh, dit kan ik. Dit gaat mij lukken.’ Dan draag je namelijk echt iets bij aan het leven van een student. Zo’n koude verantwoording doet daar helemaal geen recht aan.”

Groenpluk

Twee succesvolle integrale aanpakken, zo blijkt uit het onderzoek, zijn het combineren van onderwijs en hulpverlening – zoals op het Graafschap College – en samenwerking met het regionale bedrijfsleven. Dit laatste lijkt samen te hangen met een andere belangrijke oorzaak van uitval: groenpluk. Dat houdt in dat bedrijven studenten met het aanbod van een arbeidscontract wegplukken uit de schoolbanken. Groenpluk komt nu veel voor omdat er gigantisch veel werk is.

Maar is het wel zo erg dat jongeren niet eens een opleiding hoeven af te maken om een baan te vinden? Tekin: “Dat is het wel degelijk. Onderwijs gaat namelijk óók om de ontwikkeling van burgerschap en persoonsvorming. Een studie is meer dan het leren van een aantal beroepsvaardigheden. Bovendien: als het straks weer wat slechter gaat op de arbeidsmarkt, zijn het deze jongeren die – zonder diploma – als eerste hun baan verliezen.”

Een goede samenwerking met regionale bedrijven kan groenpluk juist voorkomen, zagen onderzoekers Van de Haterd en Donker. “Op Gilde Opleidingen en ROC Midden Nederland is er een sterke aansluiting met de praktijk en wordt het onderwijsprogramma in nauw contact met de bedrijven ontwikkeld. De werkgevers zijn daardoor zeer betrokken. Verschillende disciplines trekken met elkaar op, streven hetzelfde doel na en waarderen de expertise van de ander.”

Samenwerking en lef

Diezelfde houding is een must voor het contact tussen gemeenten en onderwijs, zeggen de onderzoekers. Hoe maak je die samenwerking nog beter? Allereerst door een wederzijdse ambitie concreet te maken, zegt Van de Haterd. “Vaak is die nooit gezamenlijk gedefinieerd. Wel is er een abstracte, hoog-over ambitie op papier – waar niemand tegen kan zijn, want we willen allemaal minder schooluitval –, maar wat die precies behelst, daaraan wordt nogal eens voorbijgegaan. In combinatie met hoge werkdruk en personeelswisselingen gaan mensen dan heel rigide hun taken afbakenen.”

In de praktijk komt het erop neer dat professionals de ruimte moeten krijgen om te doen wat nodig is, waarbij zij allemaal hetzelfde doel voor ogen hebben, besluit Donker. “Dat vraagt ook dat zij soms lef moeten tonen om even over een grens heen te stappen en te zeggen: ‘We gaan dit gewoon doen, ik ga me niet laten tegenhouden door dit lijntje hier.’ En daar heb je dan weer leiders voor nodig die mensen kunnen inspireren, meekrijgen en vertrouwen en rugdekking bieden. Dan durven mensen wel te lopen en acties te ondernemen die echt impact hebben.”