Drie jaar verblijft het christelijke echtpaar nu in Nederland. Gevlucht voor het Iraanse regime.

Narcis (34), architect, en haar man Manuel (40), kraanmachinist in eigen land, droomden van een toekomst zonder angst. Een toekomst voor hun zoontje Radman van twee. De klap was dan ook groot toen hun asielverzoek in december werd afgewezen. Het gezin moest naar een gezinslocatie.

Manuel schudt beslist zijn hoofd. Hij kent de verhalen over die gezinslocaties. Daar regeert de angst. De politie licht mensen van hun bed en zet hen – onder begeleiding – op het vliegtuig. “Wij kunnen niet terug naar Iran.” De situatie voor christenen is er de afgelopen jaren verslechterd. Vorig jaar werd nog een groot aantal opgepakt en vastgezet.

Onbekende bestemming

Sinds 2011 worden uitgeprocedeerde gezinnen in Nederland opgevangen in de gezinslocaties. De opvang is sober en gericht op terugkeer, vrijwillig of gedwongen. Er zijn weinig activiteiten en mensen krijgen minder weekgeld dan in de asielzoekerscentra. Omdat uitzetten soms onmogelijk is – bijvoorbeeld als het land van herkomst de gezinnen niet terugneemt of omdat er beroep wordt aangetekend – verblijven gezinnen vaak jarenlang op deze locaties. Uitgeprocedeerden zónder kinderen zijn aangewezen op de vijf Landelijke Vreemdelingen Voorzieningen (LVV) of op hulp van kerken en hulporganisaties.

Het was een moeilijke beslissing om zich niet bij de gezinslocatie te melden, zegt Narcis in Nijmegen. De boodschap van hulpverleners dat Nederland niet actief uitzet naar Iran, durfden zij en haar man niet te geloven. Het gezin vertrok ‘met onbekende bestemming’.

De eerste maanden konden ze bij een Nederlands gezin terecht. “Van de kerk kregen we toen nog 75 euro per maand.” Vervolgens trokken ze in bij een Syrische familie elders in het land; ze kenden elkaar nog van het azc. Maar de situatie werd nijpender. De behulpzame familie had het zelf ook niet breed. Geld om de drie extra monden te voeden was er niet. Inmiddels hebben ze via via een derde plek gevonden. Een klein kamertje met een bed. “We hebben geen geld voor luiers en melk.”

Radeloos klopte het gezin aan bij Stichting Gast in Nijmegen. Bureaucoördinator Hiwa Saeedpour luisterde naar hun verhaal en kon met een kleine bijdrage en een voedselpakket de eerste nood ledigen. De stichting moet spaarzaam zijn met haar beperkte budget. Afspraak is dat alleen ‘gasten met perspectief’ hulp krijgen, die vooral bestaat uit begeleiding en soms een voedselpakket. Uiteindelijk werd het dossier van Manuel, Narcis en zoontje Radman voorgelegd aan experts van VluchtelingenWerk. Met resultaat. “Het ziet ernaar uit dat ze een goede kans maken voor een tweede asielprocedure.” Saeedpour verwacht dat ze binnenkort naar Ter Apel mogen, waar ze te horen krijgen of de aanvraag in behandeling wordt genomen.

Onzichtbare mensen

Het Iraanse gezin in Nijmegen is niet het enige dat voor de illegaliteit kiest. Vorig jaar verdwenen 360 asielzoekers uit de opvanglocaties voor gezinnen, onder wie 210 minderjarigen: 20 procent meer dan in 2017. Velen van hen leven in Nederland onder de radar. “Deze mensen bestaan officieel niet”, zegt Saeedpour. Steeds vaker kloppen gezinnen bij Stichting Gast aan voor hulp. “Deze week alleen al twee families met kleine kinderen. We krijgen telefoontjes uit het hele land.”

De organisaties en kerken die deze ‘onzichtbare mensen’ helpen, weten elkaar te vinden. “Maar er zijn nauwelijks plaatsen voor kinderen, want daar zijn juist die gezinslocaties voor. Ook wij kunnen geen onderdak bieden aan deze families.” Saeedpour hoort veel trieste verhalen. “Ouders die uit angst uit de gezinslocaties zijn vertrokken, zonder plan, zonder netwerk. Die kinderen zijn vervolgens de dupe van de keuzes die hun ouders maken. Dat gaat me echt aan het hart.”

Vorige zomer riepen War Child, VluchtelingenWerk Nederland, Stichting De Vrolijkheid, UNICEF Nederland, Kerk in Actie en Defence for Children nog op tot sluiting van de huidige gezinslocaties. Het gebrek aan privacy en regelmatig oppakken en uitzetten van gezinnen zou traumatisch zijn voor kinderen. Ook zouden ze zich niet veilig voelen. De organisaties stellen daarom voor om de families op te vangen in de reguliere azc’s of om na te denken over alternatieven.

Triest beeld

Kinderrechtenorganisatie Defence for Children deed vorig jaar onderzoek naar de leefomstandigheden van kinderen die uit de opvang verdwenen. Het rapport met de veelzeggende titel ‘Je ziet me niet, maar ik ben er wel’ schetst een triest beeld. Jurist Martine Goeman: “We horen via onze helpdesk allerlei verhalen en wilden weten: hoe overleef je nu eigenlijk in Nederland? We zien mensen uit angst voor uitzetting vertrekken. Die angst is niet helemaal denkbeeldig, er worden zelfs mensen uitgezet naar Afghanistan. Je begrijpt dat mensen denken: liever illegaal dan naar Kabul.”

Met name de gezinnen die er alleen voor staan en het zonder hulp van een stichting of kerk moeten doen, hebben het zwaar. De armoede is groot. Goeman wijst erop dat alle kinderen in Nederland recht hebben op een toereikende levenstandaard. Dat betekent dat ieder kind recht heeft op onderdak, kleding, voldoende voedsel, onderwijs en gezondheidszorg. Maar Nederland heeft – als enige land ter wereld – een voorbehoud gemaakt bij artikel 26 van het VN Kinderrechtenverdrag. Goeman: “Dit voorbehoud heeft tot gevolg dat kinderen niet zelfstandig gebruik kunnen maken van de voorzieningen van de sociale zekerheid als hun ouders daarvoor niet in aanmerking komen.” En families die vertrekken uit gezinslocaties, hebben nergens meer recht op.

‘Je begrijpt dat mensen denken: liever illegaal dan naar Kabul’

De verschillen tussen gemeenten blijken groot. Goeman: “Er zijn stichtingen die met steun van gemeenten heel goed werk doen. De kinderen krijgen dan bijvoorbeeld een sportpas of mogen naar muziekles. Ik ken ook een gemeente die altijd twee plaatsen bij zwemles reserveert voor kinderen zonder verblijfsvergunning.” Maar er zijn ook gemeenten die hulp aan families – een klein aantal klopt daarvoor soms aan – weigeren. “Ze krijgen dan een lijstje met namen van stichtingen mee en dat is het. Ga maar bellen. Ik vind dat een gemeente een gezin met kinderen niet op straat kan zetten. Dat moet het basisprincipe zijn.”

Epileptische baby

Dat is ook zeker het uitgangspunt van de gemeente Utrecht, stellen Jan Braat en Niene Oepkes. De twee bevlogen beleidsadviseurs hebben daar de afgelopen jaren keihard voor geknokt: geen gezinnen op straat. Een korte terugblik. Het was 2010 toen verschillende ngo’s onder leiding van Defence for Children een klacht indienden bij het Europees Comité voor Sociale Rechten (ECSR) tegen het op straat zetten van kinderen in Nederland. Destijds was er geen opvang voor families geregeld; uitgeprocedeerd betekende toen letterlijk de straat. De klacht werd door ECSR gegrond verklaard. Braat: “Maar Nederland weigerde hieraan gevolg te geven. De uitspraak was niet bindend, slechts een advies. Toen is er die eerste rechtszaak tegen de gemeente Utrecht geweest.”

Oepkes legt uit: “Een uitgeprocedeerde moeder met een epileptische baby van nog geen jaar hebben wij toen – op basis van de Nederlandse wetgeving – opvang geweigerd. Onze bedoeling was, met de internationale mensenrechten in het achterhoofd, om een gerechtelijke uitspraak af te dwingen. De rechter stelde de moeder inderdaad in het gelijk: ho, ho, gemeente, dit kan niet. Er zijn internationale verdragen waar u zich aan moet houden.” Braat vult droogjes aan: “Dat was een typisch geval van winning by losing.” Uiteindelijk oordeelde de Centrale Raad van Beroep dat Nederland uitgeprocedeerde kinderen niet op straat mag zetten. Dit proces heeft in 2011 geleid tot de komst van de eerste gezinslocaties. Oepkes: “Daar waren we zo blij mee. Maar nu zitten we met de situatie dat gezinnen uit angst weglopen uit deze locaties en voor hulp bij ons aankloppen. Dat brengt ons in een verschrikkelijk lastige situatie.” Het is even stil voor ze verklaart: “Mensen die uit het systeem vallen, komen toch op het bordje van gemeenten terecht. Daarom zijn we ook zo tegen de illegaliteit. Je kunt wel doen alsof deze mensen er niet zijn, maar ze zijn er.”

‘Ouders vertrekken uit angst uit de gezinslocaties'

Bad-bed-brood

De aanpak van de uitgeprocedeerde asielzoekers leidde in Nederland al tot de verhitte bed-bad-brood-discussie, waarin de vraag centraal stond of gemeenten opvang mogen bieden. Grote steden zoals Amsterdam en Utrecht die noodopvang bieden, leken daarmee tegen het landelijke beleid in te gaan.

De pilot LVV die dit jaar in Amsterdam, Rotterdam, Utrecht, Eindhoven en Groningen in samenwerking met het ministerie van Veiligheid en Justitie is gestart, biedt meer ruimte en erkenning voor de positie voor de lokale overheden. Uitgeprocedeerde asielzoekers hebben nu recht op opvang, ondersteuning en activering. Braat: “Uitgangspunt is een bestendige oplossing. Dat kan zowel legalisering van verblijf zijn als terugkeer. Onze professionele hulpverleners leveren echt maatwerk. Ze weten ook wat realistisch is en wat niet. Welke landen nemen mensen terug? Heeft een nieuwe procedure nog zin?”

Maar de LVV richten zich niet op gezinnen. Collega Oepkes: “Natuurlijk melden zich ook in Utrecht gezinnen die in blinde paniek zijn vertrokken uit de gezinslocaties. Onze professionals in de eerste lijn gaan dan met hen in gesprek. Wat is verstandig? Maar we kunnen simpelweg de deur voor deze gezinnen niet openzetten. Dan zou iedereen weglopen uit de gezinslocaties, waarvoor we zo hard hebben gestreden.”

Richard van Zwol, voorzitter Commissie Langdurig Verblijvende Vreemdelingen:

“Het is belangrijk te erkennen dat we in Nederland te maken hebben met een ten dele onoplosbaar probleem als het gaat om langdurig verblijf van vreemdelingen. Er zullen altijd afgewezen asielzoekers in Nederland blijven. Daar helpt geen wet of beleidsuitvoering tegen, hoe goed ingericht en hoe goed georganiseerd ook. De asielpraktijk is permanent werk-in-uitvoering. Wij constateren dat oplossingen in de uitvoering moeten worden gezocht.”

Geruchtenstroom

Het probleem zit volgens de Utrechtse ambtenaren in de geruchtenstroom onder uitgeprocedeerden, die soms onterecht onrust creëert in de gezinslocaties. Braat: “Maar ik zie wel verandering. Op gezinslocaties wordt nu ook aan activering gedaan. Mensen die niet actief zijn, raken depressief en kunnen dan niet meewerken aan een oplossing als terugkeer.”
Directeur John van Tilborg van Stichting Inlia, de vluchtelingenorganisatie in Groningen, onderschrijft het verhaal uit Utrecht. Hij herinnert zich de grote aantallen in 2013. “Alleen bij ons hadden we het al over gezinnen met in totaal meer dan duizend kinderen. Dat was immens. Daarom waren we blij met de komst van de gezinslocaties.” De noordelijke gemeenten waarmee Inlia samenwerkt, begeleiden de weggelopen families ook meestal terug naar de gezinslocaties. “Dat is de lijn overal. In een enkel geval zoeken we met de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) naar een andere oplossing.”

De verbeterde samenwerking met het COA en DT&V is volgens hem de winst van de landelijke pilot. Hij hoopt dat deze samenwerking op termijn ook een uitwerking heeft in de gezinslocaties. “Ik hoop dat daar ook veel meer samengewerkt gaat worden met maatschappelijke organisaties. Er is al veel verbeterd en ik verwacht dat er meer ruimte komt voor maatwerk. We moeten samen op zoek naar een bestendige oplossing. En dat is de straat nooit.”

Feiten en cijfers

  • Het aantal vreemdelingen (uitgeprocedeerd of in afwachting van een procedure) dat langdurig in de Nederlandse opvang verblijft, is beperkt: 4 procent verblijft hier langer dan vijf jaar. Ruim 90 procent is korter dan drie jaar in ons land. Begin 2019 verbleven er 1.300 volwassenen en kinderen in de gezinslocaties.
  • Sinds dit jaar worden ongedocumenteerden zonder kinderen opgevangen in de Landelijke Vreemdelingen Voorzieningen (LVV) in Amsterdam, Rotterdam, Utrecht, Eindhoven en Groningen. Daar kunnen ze rekenen op begeleiding en ondersteuning door organisaties in de vreemdelingenketen en lokale maatschappelijke organisaties. Samen zoeken deze partijen naar reële oplossingen voor elke vreemdeling in de LVV; zij moeten meewerken aan een bestendige oplossing voor hun situatie.
  • Percentage ‘alsnog’ verleende vergunningen na (hoger) beroep: grof geschat 10 procent over het geheel. 30 procent bij de 10 procent moeilijkste (en vaak langdurige) gevallen (waaronder de gezinslocaties).
  • Vertrek totaal in 2018: 21.410, waarvan 5.900 gedwongen (28 procent), 3.480 aantoonbaar vrijwillig (16 procent) en 12.030 ‘met onbekende bestemming’ (56 procent).

Bron: Commissie Langdurig Verblijvende Vreemdelingen juni 2019