Jij ook altijd met je armoede, moeten we ons daar nou echt nog mee bezighouden?’, kreeg Bea Cantillon tot voor kort regelmatig en van alle kanten te horen.

Tegenwoordig zijn dit soort geluiden verstomd. “Iedereen begrijpt dat de huidige inflatie en energieprijzen catastrofaal zijn voor de mensen die het voorheen al financieel moeilijk hadden.” Maar dat geldt niet voor haar stelling dat het armoedeprobleem diepere wortels heeft dan de actualiteit van vandaag. Cantillon wijst er al jaren onvermoeibaar op dat de bestaansonzekerheid de laatste decennia is toegenomen in België – en eigenlijk in alle Rijke welvaartsstaten. “Dat de sociale verzorgingsstaat er steeds minder in slaagt de kwetsbaarste groepen te beschermen, wordt miskend in het publieke en politieke discours.”

Mattheuseffect

Cantillon is de éminence grise van de armoede, ongelijkheid en sociale zekerheid in België. Ze is hoogleraar in Antwerpen, voormalig politicus en lid van allerhande adviescommissies. Als eerstejaarsstudent sociologie ondervroeg ze in de jaren zeventig Vlaamse gezinnen over hun levensstandaard. Grote onderzoeksbudgetten waren er toen niet: studenten werden eropuit gestuurd om interviews af te nemen en de antwoorden werden handmatig verwerkt. Baanbrekend pionierswerk, bleek later. Dit onderzoek werd de basis van de representatieve steekproeven die tot op de dag van vandaag de sociaal-economische leefomstandigheden in België, Nederland en Europa in kaart brengen.

“Het idee kwam van mijn leermeester, jurist en econoom Herman Deleeck. Tot die tijd was de sociale zekerheid vooral het domein van juristen. Men had totaal geen idee bij wie de sociale zekerheid terechtkwam en hoe doelmatig die was. De veronderstelling van Deleeck was dat een deel van de middelen niet landde bij armen, maar bij de Rijkeren. Dat bleek juist. Rijke mensen maken bijvoorbeeld meer gebruik van de studietoelage, omdat hun kinderen langer naar school gaan. En van de pensioenen, omdat ze langer leven. Het mattheuseffect, heeft Deleeck dat genoemd. Deze naam verwijst naar de woorden uit het evangelie van Mattheus dat zij die al veel hebben, nog meer krijgen en zij die weinig hebben, ook dat wat ze hebben wordt ontnomen.”

De doelmatigheid is sindsdien volgens u niet verbeterd. Sterker nog, die gaat er de laatste jaren zelfs op achteruit.

“De inkomensgelijkheid is in België en Nederland redelijk stabiel gebleven, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Verenigde Staten en het Verenigd KoninkRijk. Daarentegen is de armoede bij kwetsbare, werkloze en laaggeschoolde mensen sterk toegenomen. Zij zijn armer geworden, voor hen is de verzorgingsstaat minder beschermend geworden. In België leeft 80 procent van de gezinnen zonder werk in armoede. Twintig, dertig jaar geleden was dat 40 procent.”

Bea Cantillon

Bea Cantillon (1956) studeerde politieke en sociale wetenschappen. Jarenlang leidde zij het Centrum voor Sociaal Beleid Herman Deleeck van de Universiteit Antwerpen. Als hoogleraar doceert ze over de welvaartsstaat, armoede, sociale ongelijkheid en het sociale beleid in België en Europa. Cantillon zat voor de christendemocratische CVP in de Belgische senaat en was lid van adviescommissies over onder meer de hervorming van de sociale zekerheid van zelfstandigen en de pensioenhervorming.

‘Bestuurders moeten bij elke beleidsbeslissing niet primair denken aan de middengroepen, maar aan de kwetsbaarsten’

Hoe komt dat?

“De economie is veranderd: we hebben de omslag gemaakt van een industriële naar een diensten- en kenniseconomie. Het werk is daardoor complexer geworden en er zijn ook meer banen waarvoor sterke sociale vaardigheden nodig zijn. Mensen met weinig opleiding, die vroeger terechtkonden in de mijnen of fabrieken, voldoen niet aan die voorwaarden. Dat betekent dat er vandaag de dag een groot tekort is aan jobs voor mensen met een lage scholing. Bij hen ligt de participatiegraad in België onder de 40 procent.

De volgende verschuiving is dat vrouwen door de emancipatie ook gingen studeren en werken. Die twee elementen versterken elkaar omdat hooggeschoolden elkaar vinden in het onderwijs en op de arbeidsmarkt – en dus op de huwelijksmarkt. Daardoor zijn er ‘sterke’ en ‘zwakke’ gezinnen ontstaan. Tegelijk zijn de laagste lonen onder druk komen te staan. De sociale uitkeringen, die daarvan zijn afgeleid, volgen dus ook niet de algemene welvaart.”

En de overheid staat erbij en kijkt ernaar?

“Zeker niet, die heeft de afgelopen veertig jaar juist ontzettend veel gedaan. Verzorgingsstaten hebben zich aangepast aan de nieuwe economische en demografische omstandigheden. Zo heeft men in België laaggeschoolde arbeid gesubsidieerd en de druk op de lagere lonen verlicht door de sociale werkgeverspremies te verlagen. Verder investeert de overheid in kinderopvang en zorgverlof, om te zorgen dat ook laaggeschoolden en uitkeringsgerechtigden gemakkelijker aan het werk kunnen.

Maar ook hier zien we het mattheuseffect: veel aanpassingen kwamen vooral de sterke groepen ten goede. Want wie heeft er baat bij de uitgaven voor kinderopvang en zorgverlof?

Juist, hogeropgeleide tweeverdieners. Terwijl uitkeringsgerechtigden vooral de dupe zijn geworden van de activering met de stok, van sancties en aangescherpte voorwaarden – andere hervormingen die hebben plaatsgevonden.”

‘In een samenleving die steeds Rijker is geworden, is de afstand tot de mensen aan de onderkant stelselmatig gegroeid’

Hoe moet het wel?

“In de eerste plaats moeten bestuurders bij elke hervorming en beleidsbeslissing niet primair denken aan de middengroepen, maar aan de kwetsbaarsten. Dat is een reflex die we niet hebben – in België noch in Nederland. Een goed voorbeeld uit België is de recente hervorming van de kinderbijslag. Die had gemakkelijk wat lager kunnen worden, om ruimte te creëren voor sociale toeslagen voor de mensen die het écht nodig hebben. Maar de politiek koos voor de middenklasse. Dat komt doordat de meerderheid van de bevolking aan de goede kant van de streep zit. Dat is het grote verschil met de opbouw van de naoorlogse welvaartsstaat, toen de arbeiders een politieke meerderheid en economische macht hadden. Voor dat electoraat wilden politici zich wel uitsloven. De kwetsbare groepen waarover ik nu spreek, ontberen beide vormen van macht.”

Is het niet onvermijdelijk dat er altijd groepen achterblijven?

“In een samenleving die steeds Rijker is geworden, een geweldig hoog welvaartspeil heeft bereikt, is de afstand tot de mensen aan de onderkant stelselmatig gegroeid, zowel als het gaat om financiële middelen als om sociale mobiliteit. Dat is fout. In moreel opzicht, maar armoede is ook gevaarlijk voor de samenleving als geheel. Het gaat vaak hand in hand met sociale uitsluiting, ziekte, zwakke schoolprestaties, slechte levenskeuzes, wantrouwen en criminaliteit.”

In Nederland hebben we sinds kort een minister voor Armoedebeleid. U zegt: ‘Bespaar je de moeite.’

“Zo’n minister hebben wij al enige tijd en de ervaring leert dat hij of zij niet veel kan doen. Armoede is geen apart beleidsdomein maar een horizontale bevoegdheid, die bij de minister-president zou moeten liggen. Deze ministers kunnen niet anders dan wat proefballonnetjes oplaten. Zo bedacht onze minister dat gemeenten voor 1 euro een maaltijd moeten aanbieden aan kansarme kinderen. Goedbedoeld, je doet er geen kwaad mee, maar dit is geen structureel beleid – en armoede is een structureel probleem. Om dit op te lossen, moeten we de samenleving in een andere plooi leggen. Dat doe je met hogere uitkeringen en minimumlonen, hogere kinderbijslagen voor de minima, voldoende sociale huisvesting, sterker onderwijs, gesubsidieerde laaggeschoolde arbeid … Maar dit zijn allemaal registers waartoe de armoedeminister geen toegang heeft.”

Bea Cantillon

Bij ons is de kijk op uitkeringsgerechtigden aan het veranderen. Van wantrouwen naar vertrouwen, van gunst naar recht.

“In België nog niet, helaas. De discussie gaat volop over luieriken in de hangmat en de noodzaak om de voorwaarden strenger en de sociale uitkeringen minder genereus te maken. Daar maak ik mij boos over. Deze mensen zijn het slachtoffer geworden van de systeemveranderingen die ik net noemde. Het geeft dus geen pas om met de vinger te wijzen en hun leven nog moeilijker te maken dan het al is.”

De Nederlandse en Belgische overheid komen de lagere inkomens tegemoet met toeslagen voor wonen, zorg, kinderopvang en sinds kort ook energie. Waarom is dit niet genoeg?

“Deze tegemoetkomingen worden lang niet altijd opgenomen. Bovendien zorgen ze voor een armoedeval bij uitkeringsgerechtigden die gaan werken of werkenden die promotie maken. Laten we nu eens stoppen met aanmodderen met ontoereikende en incoherente maatregelen. Er is een nieuw sociaal contract nodig, een welvaartsstaat die meer zekerheden biedt en solidair is met de mensen die niet profiteren van de economische, technologische en maatschappelijke vooruitgang.

Ik neig naar een beperkte vorm van het basisinkomen. In België en Nederland ligt het sociaal minimum onder de armoedegrens. Het is niet mogelijk dit op te hogen, omdat bijstandsuitkeringen dan hoger worden dan het loon van sommige mensen. Ik noem dat het glazen plafond van de armoedebestrijding. Daarom moeten we het vollédige inkomensgebouw optillen, met het basisinkomen als een soort sokkel eronder. Een bedrag van zeg 300 euro per maand, betaald uit de algemene middelen, geeft een basiszekerheid aan mensen. En tilt de minima structureel op.”

‘Mijn drijfveer: proberen orde te krijgen in de chaos van de sociale werkelijkheid’

U was notoir tegenstander van het basisinkomen. Vanwaar deze draai?

“Lange tijd dacht ik dat de armen daarmee slechter af zouden zijn. Want als je iedereen 1.500 euro in de maand geeft, is er geen geld over voor de sociale zekerheid. En als je het allebei wilt doen, dan wordt het onbetaalbaar. Maar ik ben niet gekomen op het basisinkomen als ideëel concept, maar als antwoord op een probleem dat ik niet opgelost kreeg: het glazen plafond. Bewust gaat het slechts om een klein bedrag; het is niet de bedoeling om de hele sociale zekerheid op de schop te nemen.”

Armoede en klimaat ziet u als dé problemen van dit moment. U bent voorzitter van een federale commissie van experts die de groene ambities moet verzoenen met de gele hesjes.

“Geen klimaatbeleid zonder armoedebeleid. De omschakeling naar een duurzame economie en samenleving doet sommigen meer pijn dan anderen. Een CO2-heffing weegt zwaarder op gezinnen die een relatief groot deel van hun inkomen kwijt zijn aan fossiele brandstoffen voor verwarming en vervoer. Daarnaast hebben zij niet de middelen om te schakelen naar een milieuvriendelijke woning en een elektrische auto.

De klimaattransitie vergt enorme inspanningen en daarvoor is maatschappelijk draagvlak nodig. Als het niet op een sociale en rechtvaardige manier gebeurt, dan zullen we niet in staat zijn om de bevolking te overtuigen de nodige stappen te nemen. Ik heb goede hoop dat dit zal lukken, simpelweg omdat het niet anders kan. 2030 en 2050 komen angstaanjagend dichtbij, het zal in één generatie moeten gebeuren. Bij iedere stap moet de overheid zich buigen over een eerlijke spreiding van de lasten. En indien nodig bijspringen. Dit laatste zal ook weer een discussie op gang brengen, omdat na de corona- en energiecrisis de bodem van de zakken van de overheid in zicht komt.”

Sinds vorig jaar bent u officieel met emeritaat, maar officieus nog niet, hè?

“Klopt, ik geef nog altijd les en begeleid onderzoeksopdrachten en doctoraalstudenten. Ik wilde niet volledig stoppen, omdat ik voldoening haal uit het werken met jonge mensen. Bovendien heb ik mijn verhaal intellectueel nog niet rond. Dat basisinkomen bijvoorbeeld, ik ben nog niet 100 procent overtuigd. Ik moet nog verder lezen, berekeningen maken en nadenken over wie er uiteindelijk recht op heeft. Mijn drijfveer is altijd om te begrijpen waarom de dingen zijn zoals ze zijn. Proberen orde te krijgen in de chaos van de sociale werkelijkheid, het zelf te begrijpen en vervolgens over te brengen aan de volgende generatie.”

U heeft een sterk vooruitgangsgeloof. Dat is bijzonder voor iemand die grosso modo concludeert dat de armoede de laatste jaren alleen maar is toegenomen. Ondanks al het beleid, ondanks alle goede bedoelingen.

“Inderdaad, ik geloof al sinds mijn studententijd dat de samenleving maakbaar is, dat we de wereld ten goede kunnen veranderen. Veranderingen kosten tijd: het duurde tweehonderd jaar voordat de welvaartsstaat de problemen van de arbeiders had opgelost. Ik verwacht veel van Europa, dat de lidstaten de komende tijd gaat helpen en sturen bij het sociaal en klimaatbeleid. Dat zie je nu al: denk aan het Europese minimumloon, denk aan de Green Deal en het akkoord over de CO2-heffing aan de buitengrenzen. Europa kan, moet en zal de stappen zetten die onze kleine nationale staten alleen niet kunnen zetten.”