Kwetsbare groepen wonen op minder aantrekkelijke plekken.

“Als we naar de kaart van Amsterdam kijken, dan zien we dat mensen in een kwetsbare positie steeds verder worden weggedrukt naar de randen van de stad en daarbuiten. De ruimtelijke ongelijkheid neemt toe. En kwetsbare groepen komen in ruimtelijk minder aantrekkelijke plaatsen terecht. Verder weg van werk, verder weg van voorzieningen. Onderzoek van mijn collega’s laat bijvoorbeeld een toename zien van lage inkomens in Lelystad en Almere vanuit Amsterdam. Dit verschijnsel zien we ook in andere grote steden waar de druk op de woningmarkt hoog is.

Het is een gevolg van de verkoop van sociale huurwoningen en aanscherping van de toegang tot de sociale huursector. Oorspronkelijk was sociale huur niet alleen bedoeld voor de arbeiders, maar voor een bredere middenklasse. De laatste jaren zijn de inkomenseisen echter strakker geworden en is de sociale huur steeds meer voorbehouden aan de allerarmsten. Daar komen ontwikkelingen in de zorg bovenop. Nieuwe groepen uit zorginstellingen moeten zelfstandig wonen en zijn aangewezen op de sociale woningbouw. Dit alles zorgt voor een groeiende groep kwetsbare mensen die steeds meer geconcentreerd worden, vaak ook op meer perifere plekken in de stedelijke regio.”

Niet met hoeveel, maar hóe mensen wonen maakt uit

“Hoe erg zijn deze verschuivingen en concentraties? Geografen zijn de eersten die zeggen: we moeten het belang van de ruimte niet overschatten. Mensen met een laag inkomen moeten ergens wonen. We moeten niet té bang zijn voor buurten met mensen met een kleine portemonnee, zolang de doorstroom goed geregeld is en mensen niet vast komen te zitten. We zijn geneigd om te kijken naar arme wijken als hét probleem. Maar het is in wezen een strijd om de ruimte en het zijn de hogere inkomens die in staat zijn om zich in te kopen op plekken die goed voor hen zijn.

Als stadsgeograaf zeg ik: de motor van segregatie zit aan de bovenkant van de samenleving. De zorg is dat armoedeconcentraties op zich negatieve gevolgen hebben. Over het bestaan van buurteffecten in Nederland zijn onderzoekers verdeeld. Uit mijn promotieonderzoek bleek dat deze concentraties nadelig kunnen zijn voor bepaalde groepen, bijvoorbeeld als het gaat om arbeidsmarktperspectieven, maar zeker niet voor álle bewoners van de wijk. Er spelen veel meer factoren een rol, zoals familie en sociaaleconomische status.”

Maar hoe mensen wonen – de kwaliteit van de woning en de ligging ten opzichte van werk, voorzieningen en goed onderwijs – dát maakt wel degelijk uit. Vroeger was de welvaartsstaat vrij nadrukkelijk lokaal aanwezig in deze wijken, maar de afgelopen jaren is daar veel op bezuinigd. Er wordt van mensen verwacht dat ze het zelf doen, terwijl lang niet iedereen dat kan en het aantal kwetsbare bewoners door extramuralisering is toegenomen.

Daar komt bij dat de afgelopen jaren ook bezuinigd is op het toezicht. Er zijn minder wijkagenten en dat heeft weer gevolgen voor de veiligheid en leefbaarheid. Dus dat grijpt allemaal in elkaar. En ook stigmatisering van kansarme wijken – zoals mijn onderzoek in de Bijlmer laat zien – helpt niet. Dat heeft niet alleen negatieve gevolgen voor bewoners, maar ook voor de wijk. Een slecht imago van de wijk maakt het voor de scholen die er staan bijvoorbeeld lastiger om leerkrachten te vinden.”

Fenne Pinkster

Fenne Pinkster is universitair hoofddocent stedelijke geografie aan de Universiteit van Amsterdam. Haar onderzoek richt zich op de geografie van het dagelijkse leven in steden, ook wel de geleefde stad. Ze werd begin dit jaar benoemd tot lid van de Programmaraad van het Kenniscentrum Ongelijkheid, een initiatief van de gemeente Amsterdam en de UvA, VU, HvA en InHolland. Het centrum wil bijdragen aan praktijken die groeiende en aanhoudende ongelijkheid in Amsterdam kunnen doorbreken.

‘We moeten niet té bang zijn voor buurten met mensen met een kleine portemonnee’

Arme buurten verschralen

“We lopen nu door Betondorp: een goed voorbeeld van de veranderende status van sociale huur. Deze wijk was ooit bedoeld om de arbeiders te verheffen. Het was geen arm dorp. Maar in de laatste twintig jaar is ook deze wijk verschraald. Voorzieningen zoals de bibliotheek zijn verdwenen. Ook bij woningcorporaties is actief burgerschap het uitgangspunt geworden en wordt er verwacht dat bewoners meer zelf doen. Maar voor oudere bewoners is dat niet vanzelfsprekend en dat zie je snel terug in de omgeving. En ook hier stromen nieuwe sociale huurders in uit allerlei zorginstellingen, wat spanningen oplevert. Vroeger was dit voor bewoners een wijk om trots op te zijn en nu krijgen zij nieuwe wijkgenoten die deze trots niet delen en die ‘niet doen wat hoort’. Dat verschil in leefstijl en betrokkenheid zie je terug in de voortuintjes. De ene tuin is helemaal netjes, de andere dichtgegroeid of staat vol met spullen. Veel bewoners hebben dus het gevoel dat Betondorp achteruitgaat. En dan ligt Betondorp nog binnen de ring en worden hier ook nog wel woningen verkocht. Verder buiten de ring met veel sociale huur is die verschraling nog groter.”

Slopen en nieuwbouwen is niet de oplossing

“De respons is: armoedeconcentraties zijn slecht en daar moeten we wat aan doen. Dat betekent meestal slopen en nieuwbouw. Wanneer gemeenten gaan slopen, worden er betere én dus bijna altijd duurdere woningen teruggebouwd. Onbetaalbaar voor de oorspronkelijke bewoners, die daardoor gedwongen worden de wijk te verlaten. Daarmee creëer je wat we noemen een waterbedeffect en de verschuiving over gemeentegrenzen heen die ik eerder noemde. Vaak wordt vergeten dat die specifieke wijk waar wordt ingegrepen onderdeel is van een systeem, van een regionale woningmarkt. Dus als je op één plek gaat porren, dan moet er op een andere plek iets voor in de plaats komen. Het zijn communicerende vaten.

Het is bovendien een illusie om te denken dat we alle problemen met concentraties van kansenarmoede in de wijken zelf kunnen oplossen. Ik zie die wijken vooral als een symptoom van een achterliggend systeem. Dat systeem krijgt vorm op nationaal, stedelijk en regionaal niveau, via sociaal, woon-, onderwijs- en politiebeleid. Gemeenten hebben maar een beperkt aantal knoppen waaraan ze zelf kunnen draaien. Zo is het puntenstelsel van de sociale huur landelijk beleid. Dit is een belangrijke verklaring voor de verscherping van armoedeconcentraties, maar iets waarop gemeenten geen invloed hebben. En ik vraag me af of dát na de verkiezingen wezenlijk gaat veranderen. Ik heb daar een hard hoofd in.”

‘Een diverse en inclusieve stad zorgt dat we vertrouwen in de ander ontwikkelen’

Mensen wonen niet zomaar ergens (draai het maar eens om)

“In opgeknapte buurten waar sociale menging door nieuwbouw als dé remedie wordt gezien, zijn de tegenstellingen tussen de nieuwe en oudere bewoners vaak groot. Ik hou er niet van om de ‘yuppen’ daarvan de schuld te geven – ook zij zijn nu eenmaal onderdeel van die woningmarkt, van het systeem, en moeten ergens wonen. Maar beleidsmakers gaan met vernieuwingsplannen vaak voorbij aan de betekenis die de wijk heeft voor zittende bewoners. Hun levens zijn ingebed in de buurt en vanuit daar in de stad. De laatste tien jaar zijn er in die opgeknapte buurten tal van fysieke ingrepen gedaan die worden gezien als verbetering, maar een enorme impact hebben op het dagelijks leven van de buurtbewoners. En voor degenen die door buurtvernieuwing uit hun betaalbare woning worden verdreven: gedwongen moeten verhuizen is zo ingrijpend. Draai het eens om: we gaan naar de chicste buurt in Amsterdam Oud-Zuid en vertellen de bewoners dat al hun huizen worden gesloopt en dat ze moeten verhuizen. Wat denk je dat er gebeurt?”

Voor wie verbeter je de buurt eigenlijk?

“Sommige steden hebben de herstructurering gefaseerd aangepakt. Dat werkt. Geef bestaande bewoners de keuze om door te stromen binnen de wijk of een serieuze terugkeergarantie. De uitdaging is om buurtgericht beleid te ontwikkelen zonder bewoners te verdringen. Dit vereist een goed doordacht plan op verschillende schaalniveaus en vraagt om samenwerking tussen de verschillende domeinen. Dat is ingewikkeld: fysiek en sociaal zijn andere werelden, met andere perspectieven. Fysieke vernieuwing levert tastbare resultaten op. Sociale versterking is van een veel langere adem en lastiger te meten. Maar die samenwerking is echt noodzakelijk. Buurtverbetering vergt dat het fysieke en sociaal domein zich met elkaar over de vragen buigen: Voor wie verbeteren we de buurt? Vergeten we niemand? Wat zijn hun belangen? En hoe kunnen we daaraan het beste tegemoetkomen?”

Vergeet niet: de ruimtelijke mismatch wordt steeds groter

“Ook voor een grote middengroep is wonen in de stad nauwelijks meer mogelijk. Ga er maar eens op zoek naar betaalbare woningen voor leraren en verpleegkundigen. Niet voor niets heeft de Amsterdamse wethouder Ivens van Wonen het al over een gemeentelijk vastgoedbedrijf en wil hij zelf sociale woningen opkopen. De verdringing van lagere en middeninkomens uit de stad gaat ook gepaard met nieuwe kosten voor die groepen. Neem de nieuwe Noord-Zuidlijn in Amsterdam. Mensen in Noord klagen over de toenemende kosten om de rest van de stad te bereiken: ze betalen nu per kilometer, waardoor de reiskosten hoger zijn dan voorheen met de bus. En dat geldt al helemaal voor bewoners die op zoek naar betaalbare woningen terechtkomen in Lelystad. In de Verenigde Staten wordt al veel langer gesproken over de ruimtelijke mismatch: als mensen met lagere inkomens niet in de buurt van hun werk kunnen wonen. Lang deden we dit af als schaalproblematiek die in het kleine Nederland niet speelt. Maar dat beeld komt dichterbij.”

Tevreden naast elkaar is al mooi

“Van oudsher zijn onze steden heel gemengd en de ruimtelijke tegenstellingen klein. Het is een groot goed dat we in heel Nederland nog in alle wijken, kunnen komen. We kennen geen echt gevaarlijke no-go area’s zoals in buitenlandse steden. Maar deze huidige ontwikkelingen baren wel zorgen. Het gaat niet alleen over mensen in een kwetsbare positie, maar ook over de vraag: wat voor stad willen we zijn?

Een diverse en inclusieve stad zorgt ervoor dat we vertrouwen in de ander ontwikkelen. Je wordt misschien niet elkaars vrienden, gaat niet bij elkaar op de koffie, maar voelt je wel comfortabel bij verschillende groepen en dat is belangrijk voor een samenleving. Maar nu de ruimtelijke tegenstellingen scherper worden, neemt het draagvlak voor kwetsbare groepen af en kan de polarisatie toenemen. Kiezen voor een diverse, gemengde stad gaat niet alleen over arme buurten waar je gaat slopen, maar over de héle stad. En als je gaat mengen, moet je echt niet verwachten dat mensen elkaar gaan verheffen. Je mag – in mijn ogen – heel tevreden zijn wanneer verschillende groepen naast elkaar kunnen leven, zonder al te veel problemen, en worden voorzien in wat ze nodig hebben.”