Wat was je verwachting toen in 2015 de decentralisaties werden doorgevoerd?

“In de aanloop daarnaartoe was ik wethouder in Zwolle en zat ik in het VNG-bestuur. Het woord Participatiewet klonk wel interessant; het legde nadruk op activering. De nieuwe wet leek ruimte te geven om mensen te activeren zonder dat dat per se betaald werk hoeft te zijn. Maar schijn bedriegt. De Participatiewet is volledig in gericht op uitstroom uit de bijstand. Er is weinig aanbod dat uitkeringsgerechtigden een tussenstap biedt. Dagbesteding kan een goede opstap zijn naar werk of gedeeltelijk werk, maar is onderdeel van de Wmo. Dat is het disfunctionele van al die wetten in het sociaal domein: het zijn allemaal verschillende regimes. Het bemoeilijkt de uitvoering en maakt het voor inwoners ook niet duidelijker.”

Het was meteen een valse start dus?

“Ja, ga maar na. Vroeger waren inwoners met een levenslange beperking aangewezen op de Wajong. Vanaf 2015 is de Participatiewet van toepassing op een steeds grotere groep mensen met serieuze arbeidsbeperkingen. Tegelijkertijd ontvingen gemeenten minder middelen voor de begeleiding en uitvoering, waardoor budget belangrijker werd dan de opdracht. Gemeenten zijn dus gaan inzetten op ondersteuning van de groep mensen met de meeste kansen. Die hebben de bijstand inmiddels allang verlaten. Degenen die overblijven, hebben vaak veel meer problemen dan ‘geen werk’, op allerlei levensgebieden. Met gemiddeld 1.500 euro per persoon per jaar voor begeleiding redden we het niet hun te bieden wat zij nodig hebben. Zeker niet zonder samenhang tussen de Participatiewet en de Wmo.”

Het overheidsbeleid ziet mensen over het hoofd?

“We zijn te hard voor bepaalde groepen. Ter illustratie: zo’n 50 procent van de mensen in de Nederlandse gevangenissen heeft een laag IQ. Een duidelijk signaal dat we hen niet goed en niet op tijd weten te bereiken. Terwijl ánderen deze mensen heel goed weten te vinden. Als je onbegrijpelijke formulieren moet invullen om aan een uitkering te komen en er dient zich ineens iemand aan die zegt: ‘Goh, als je dit pakketje wegbrengt, geef ik je geld of een nieuwe scooter.’ Dan kan die keuze snel gemaakt zijn. Daarbij: hulpverleners werken alleen vanuit indicaties. Zonder indicatie mogen zij niets doen en krijgt de organisatie niet betaald. Ook daardoor worden mensen gemist.”

Wat hoop je dat daarin verandert?

“Ik hoop dat de mensbeelden achter de wetten wat meer geharmoniseerd worden. Waarbij we niet vanuit de ene wet aan mensen vragen: ‘Kan ik u helpen?’ en je vanuit de fraudewet niks fout mag doen en mensen hard worden aangepakt. Mijn sterke pleidooi zou zijn dat je niet alles vastlegt in de wet, maar de uitvoering de ruimte geeft. Dat mensen zelf de afweging kunnen maken: deze persoon heeft rust nodig, en deze cliënt ga ik een duwtje geven. Dat kan je niet in protocollen vastleggen. Dat professionals alle mensen over een kam zouden moeten scheren …Dialogische processen hebben mijn voorkeur.”

Leidt dat niet tot willekeur? En daarbij misschien ook tot ongelijkheid tussen gemeenten?

“Dat kan ik niet helemaal uitsluiten. Kijk, het ligt er soms ook aan wat je aantreft. Heb je te maken met een wijk waar je wordt uitgelachen als je aan werk wordt geholpen door een klantmanager? Of een individuele situatie die geholpen is met een klein zetje in de juiste richting? Verschillen moeten wel uitlegbaar zijn. En bij meer professionele ruimte, hoort ook meer professionele verantwoording. Dan heb ik het niet over dataverzameling en statistieken, maar over de professionele onderbouwing waarom je in deze situatie dit doet en in de andere situatie dat. Ik hoop dat we in 2035 die volwaardige professionaliteit in het eerste klantcontact gaan zien. Wat zijn achterliggende vragen en problemen? Moeten we beginnen met het zoeken naar werk of eerst proberen een kind weer op school te krijgen? Dat soort denken, die brede vraagverheldering, vraagt om een andere professionaliteit. Daaraan mag je best hoge eisen stellen.”

Moeten we de inwoner zelf ook serieuzer gaan nemen?

“Ik zeg weleens: we moeten van indicatie naar relatie. Het gaat om het kunnen werken in een relationele context. Samen een plan maken en de ellendepunten aanpakken. Ik vind eigen regie erg belangrijk. Het belang daarvan zag ik in de verslavings-zorg waar ik werkte. Mensen werden opgenomen en moesten acuut stoppen met alles. Terwijl hun eigen vraag was: ik wil eerst van dit middel afkicken, dat andere heb ik nog even nodig. Wees flexibel en vraag mensen naar hun eigen kracht en motivatie. Het systeem moet niet leidend zijn. En die eigen regie mag best ver gaan, vooral bij de hardcore multiproblematiek. Dat zijn allemaal mensen die al met hulpverlener nummer 475 te maken hebben. Mensen die in jeugdzorg gezeten hebben. Juist in hun situaties denk ik: laat deze mensen hun eigen hulpverlener kiezen. Dan start je al heel anders dan wanneer er iemand toegewezen wordt.”

Zijn mensen daartoe voldoende in staat?

“Ik denk dat je daarbij hulp kunt bieden. Soms heb je een professionele blik nodig. Maar samenspraak vind ik wel heel wenselijk. Zodat je mensen ook niet te afhankelijk maakt. Denemarken doet dit goed door in te zetten op reablement. Oftewel, mensen weer in staat stellen om eigen beslissingen te nemen. Denk aan een ouder echtpaar waarvan een van de twee overlijdt. De overleden partner deed altijd waar de ander niet goed in was. Administratie, het sociaal netwerk onderhouden. Dan gaan we die ander dus helpen om dat eigen netwerk weer op te bouwen. En als mensen het weer zelf kunnen, doen we een stapje terug.”

‘Den Haag laat steeds een brokje verzorgingsstaat naar beneden vallen, maar wat is het plán erachter?’

Deze roep om meer eigen regie klinkt al jarenlang. Waarom lukt het dan toch nog niet in de praktijk?

“Tot mijn verbazing hebben veel gemeenten een inkoopconstructie gekozen die dit bijna onmogelijk maakt. Omdat je altijd weer uitkomt op een indicatie als voorwaarde. Dan blijf je binnen die statische modellen werken. Daarbovenop komt de versplintering van afdelingen – jeugdwet, Participatiewet – waardoor je geen gecoördineerde interventies krijgt. Er is maar een beperkt aantal gemeenten die een echt integrale aanpak hebben weten op te zetten. En er zit ook iets van wantrouwen richting aanbieders die heel veel klanten bij elkaar harken en dan de gemeente laten betalen. Is al die hulp echt nodig? Soms is het wantrouwen niet zonder reden, hoor. Veel gemeenten hebben een vorm van open house-model gebruikt waarbij enorm veel aanbieders zich konden melden en vervolgens op zoek gingen naar klanten. Dat is een dure leerervaring geweest.”

Wat kan wel werken als we dit in 2035 anders willen zien?

“De oplossing zit ‘m vooral in wijkteams die niet als een wandelend indicatiebureautje rondlopen, maar relatief veel hulp zelf verlenen. En gebiedsgerichter gaan werken in plaats van per casus blijven kijken. Kansrijke mensen kom je in de bijstand haast niet meer tegen. Het is bijna alleen nog maar multiproblematiek. Daarvoor moet je echt meer weten van de buurt, de context, iemands achtergrond. Wat speelt hier nou in deze wijk? Wat is het pedagogisch klimaat? Waar zie je kinderen op straat? Er moet een omschakeling plaatsvinden van een indicatiesysteem naar een populatiegerichte investeringsaanpak. Dat betekent de wijk kennen en samen met inwoners kijken wat goed is voor voorzieningen of de buurt.”

Je pleit al langer voor één wet voor het sociaal domein. Wanneer komt die er?

“Het zou me niets verbazen als het nog tien jaar duurt, misschien nog wel langer. Maar, kleine aanpassingen die we nu maken in de wetgeving kunnen helpen om er op termijn één wet van te maken. Zoals de herziening van de Participatiewet die de minister vorig jaar aankondigde. De scherpe randjes eraf, menselijker maken, eenvoudiger, passender, beter uit te voeren. Op termijn wil je de wet kunnen koppelen aan de Jeugdwet en de Wmo. Het zijn puzzelstukjes die in elkaar moeten gaan passen. Je ziet nu dat er voor moeilijke zorg regionaal weer samenwerking wordt gezocht. Maar ga daar niet tussen diezelfde schotten zitten: jeugd, werk, gehandicaptenzorg. Hoe ingewikkelder de problematiek, hoe lokaler en dichter bij de inwoner je moet samenwerken.”

Ondertussen komt er steeds meer bij gemeenten op het bord. Kan daar nog wel meer bij?

“We zijn nu acht jaar verder sinds de decentralisaties van 2015. Op dit punt snappen we een heleboel dingen al wel en een heleboel ook nog niet. Er wordt volop geoefend en geleerd, er is van alles in beweging. Daar ben ik positief over. Maar we moeten ook nog wel veel leren. En als er dan alweer taken bovenop gegooid worden, dan kan het toch wel erg misgaan. Zeker omdat we te maken krijgen met een dubbele vergrijzing en een ontgroening de komende jaren. En de opgaven voor ouderenzorg zijn niet mis.

Denk ook aan ggz 18+. Bij 18- zijn we nog lang niet klaar om dat goed ingeregeld te krijgen. Als het toch moet, dan heb ik liever een schema van tien tot twintig jaar om zaken stapsgewijs naar gemeenten over te hevelen. Nu zie je elke keer ineens een brokje verzorgingsstaat naar beneden vallen. Ik mis het planmatige erachter. Laagcomplexe thuiszorg niet, maar kinderpsychiaters en gezinsvoogden wel onder verantwoordelijkheid van de gemeente laten vallen? Waarom? Ik pleit ervoor om tussen Rijk en gemeenten langjarige afspraken te maken. Maar we redden het niet eens meer, want de ouderenzorg begint nu al spaak te lopen. Dat gaat straks dus toch weer schoksgewijs.”

Moeten we naar een voorzieningenmodel om de vergrijzing het hoofd te bieden?

“Ja. Een verzekeringsmodel gaat uit van ergens recht op hebben. Bij een voorziening zoals de Wmo heb je eigenlijk geen recht. Dan zegt de overheid: het is niet meer primair ons probleem, het is uw probleem. Maar we laten u niet door het ijs zakken. Kijk wat u zelf kunt doen, aanvullend helpen wij. Dat is iets anders dan een verzekeringspolis waarin staat waar je recht op hebt.” Wat is de rol geweest van het New Public Management (NPM)? “De burger als klant en de overheid als BV Nederland – dat heeft zó de plank misgeslagen. Het is zakelijk geworden, gestuurd op efficiency: uitgaan van een calculerende burger die het recht naar zich toehaalt.

Dit heeft veel mensen tekortgedaan en anderen zijn erdoor in de problemen gekomen. Denk maar weer aan die zwakbegaafde jongeren in de gevangenissen. Toch is het niet alleen maar negatief. In NPM-tijd, waarin de dienstverlening zakelijk werd vormgegeven, hebben we bijvoorbeeld ook gezien dat wachttijden bij gemeenten serieus daalden. Maar als er nou een soort visie was geweest! Het idee was: we richten een loket in en dan moet de burger maar aanvragen.

Maar er is een groep die zichzelf niet meldt en vervolgens verkommert. Dat bleef lange tijd onderbelicht. Ergens onderweg zijn we de barmhartigheid kwijtgeraakt. Iemand krijgt te horen: ‘U krijgt een strafkorting.’ ‘En wat eten mijn kinderen dan?’ ‘Ja, dat is uw probleem.’ Het volk is in het gat gesprongen en er zijn voedselbanken opgezet. Het is toch een schande dat in een van de rijkste landen ter wereld de burgerij ervoor moet zorgen dat kinderen eten krijgen! En naar school kunnen met een passende winterjas en schoenen. We zijn iets essentieels verloren wat diep in de wortels van deze samenleving zat. In de toekomst hoop ik op een meer zorgzame samenleving.

‘Als je één wet voor het sociaal domein wil, moet je werken alsof die al bestaat’

Hoe realistisch is het dat we dat richting 2035 terugkrijgen?

“Ik blijf altijd hoopvol. Cynisme helpt niemand. Iemand vroeg mij laatst: je hebt jarenlang daklozen geholpen en het is nog steeds nodig. Word je daar nou niet cynisch van? Maar een dakloze is nog nooit met cynisme aan een huis geholpen. Ik ben ook beetje hoopvol omdat zoveel partijen nu bestaanszekerheid in hun verkiezingsprogramma hebben staan. Die hele toeslagenaffaire heeft toch wel veel gedaan in Den Haag. Ze hebben zich allemaal kapot geschaamd. Dus er komt wel een nieuw evenwicht. Je hoopt natuurlijk niet dat het weer doorslaat en iedereen straks zielig is en alles kan krijgen. Dan krijgen we de eerste fraudegevallen en slaan we weer de andere kant op. Ik zou zo wensen dat we nou eens meer… praktische wijsheid noemde Aristoteles dat, dat we die meer gebruiken in het vormgeven van het beleid.”

Hoe zien de komende twaalf jaar er voor Divosa uit?

“Divosa heeft een rijke negentigjarige geschiedenis en wat we daarin terugzien, is dat onze leden de doelgroepen kennen. Hoe strak je de wetgeving ook inricht, zij kunnen prima per situatie inschatten wat iemand nodig heeft. Daarom blijf ik ervoor pleiten de uitvoering meer ruimte te geven. Tegelijkertijd zullen we ook altijd pleiten voor eerlijk sociaal beleid voor grote groepen inwoners.” Stel, je kan één ding veranderen voor een beter 2035, wat zou dat zijn? “Werkelijk meer beleidsruimte voor gemeenten. En veel meer inzetten op gebiedsgericht werken.

Tegen onze leden zeg ik vaak: als je die ene wet voor het sociaal domein wil, moet je werken alsof die al bestaat. Ik zie een toenemend aantal gemeenten een leidende rol vervullen hierin. Wetgeving volgt vaak op een trend die al in gang is gezet. Veroorzaak dus wat je wil dat je over een aantal jaren hebt. Zeg: ‘Dit is toch geweldig, dit werkt goed en dit moeten we niet meer kwijt willen.’ Dat helpt.”