Niet kijken naar belemmeringen, maar naar mogelijkheden. Niet voorkómen, maar investeren. Negatief beleid wil begrenzen, beperken en barrières opwerpen. Denk aan het duurder maken van ongezonde producten in de supermarkt. Positief beleid daarentegen richt zich op maatregelen die een appèl doen op de potentie van mensen, zoals ‘goede’ keuzes voor een gezondere levensstijl. Rik Peeters, bestuurskundige en politiek filosoof, promoveerde in 2013 op de inzet van preventie in veiligheid en zorg, domeinen waar de positieve benadering ook aan populariteit won. Hij legt het verschil in focus op preventie of potentie als volgt uit: “Een ander frame, dezelfde onderliggende gedachte. Hetzelfde neoliberale denken, hetzelfde doel: ondersteuning waar nodig, maar ook de verantwoordelijkheid van de burger aanspreken om te komen tot een gedragsverandering. Die twee hebben altijd naast elkaar bestaan, waarbij soms meer aandacht is voor de ene, soms voor de andere kant van de medaille.”
Zo lanceerde de VNG in november de ‘Beweging van Preventie naar Potentie’, een initiatief van het netwerk ‘Child Friendly Cities’ om een meer positief jeugdbeleid te gaan voeren. Een van de doelen van de beweging is een fundamentele verandering in de houding ten opzichte van jongeren: ‘We doen de dingen samen met de jeugd en praten met hen en niet over of voor hen.’ Apeldoorn is een van de gemeenten die zich bij deze beweging heeft aangesloten. “Met onder meer het programma ‘Gezinsstad Apeldoorn’ willen wij het denken in problemen loslaten en kijken met een andere invalshoek, met de focus op kansen. Dus niet de vraag stellen wat een kind heeft, maar wat het nodig heeft om zijn talenten te ontwikkelen”, zegt programmaregisseur Linda Hooijer (zie kader).
Paradox
Er zijn ook kanttekeningen te plaatsen bij de groeiende aandacht voor de positieve kant. “Je kunt er cynisch naar kijken”, zegt Roel van Goor, associate lector Jeugd en Samenleving aan Hogeschool InHolland. “Door burgers aan te spreken op hun eigen kracht, kunnen bezuinigingen in het sociaal domein plaatsvinden. Terwijl de vraag juist moet zijn of iedereen die potentie wel heeft en voldoende zelfredzaam is.” Dit brengt ons bij de paradox van een overheid die zich steeds meer terugtrekt, maar zich tegelijkertijd meer dan ooit bemoeit met wat er achter de voordeur gebeurt. “Dat is inderdaad het dubbele”, zegt Peeters. “We willen mensen zo lang mogelijk zelfstandig thuis laten wonen en doen daarmee een beroep op hun zelfredzaamheid. En om te zorgen dat zij zo lang mogelijk gezond blijven en zelf vooruit kunnen, moeten zij hulp en hulpmiddelen in huis halen. Wat dan toch weer deels georganiseerd wordt via controle of checklists.”
Dergelijke paternalistische bemoeienis – doe het zelf, maar wij bepalen hoe én controleren dat ook – is dan ook niet de gedacht achter een positievere benadering in de hulpverlening. Zo wil onderzoeksproject ‘Ondersteuning Jeugd in Overgang naar Volwassenheid’ inzicht krijgen in de hulp die jongeren zélf graag willen. Van Goor is betrokken bij dit vierjarig onderzoek in Rotterdam, Amsterdam en Haarlem. Het begrip veerkracht neemt er een prominente plaats in. “We willen niet te veel focussen op die elementen in het leven van jongeren die vanuit het perspectief van de hulpverlener problematisch zijn. Jongeren zijn vaak goed in staat daarmee om te gaan door een andere hulpbron aan te boren. Als ze bijvoorbeeld een slechte band hebben met hun ouders, kunnen ze misschien wel bij goede vrienden terecht.” De onderzoeker gebruikt daarom veerkracht in de definitie van de Canadese onderzoeker Michael Ungar: in zijn ogen is het geen kenmerk van het individu, maar een samenspel tussen het individu, zijn relaties en de omgeving. “Je kunt denken dat de hulpverlener de veerkracht van een jongere moet versterken. Maar juist de hulpverlener en de omgeving zijn onderdeel van die veerkracht. Dat is echt een andere manier van kijken, die onze gezamenlijke, maatschappelijke verantwoordelijkheid toont voor de veerkracht van individuen.”
Grijpen en krijgen
De omgeving die het individu versterkt. Maar ondertussen gaan de collectieve voorzieningen gebukt onder flinke bezuinigingen. Onderwijs, zorg en betaalbare woningen staan onder druk. Hoe kunnen mensen gaan denken in mogelijkheden en kansen, als die kansen er niet of nauwelijks zijn in de buurt waar ze opgroeien? Juist daarom zet ‘Child Friendly Cities’ in op zaken als ruimtelijke ordening en talentontwikkeling op scholen. En ook het Nationaal Programma Rotterdam Zuid is gericht op het creëren van een kansrijke omgeving. In dit langetermijnproject wordt de kansenongelijkheid in meerdere naast elkaar gelegen achterstandswijken van de stad over een periode van twintig jaar integraal aangepakt. Woningcorporaties, zorginstellingen, schoolbesturen, bedrijfsleven en politie werken er met elkaar samen en concentreren zich op én onderwijs én wonen én werk. In diezelfde lijn adviseert de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving in een recent rapport om de maatschappelijke oorzaken van gezondheidsachterstanden aan te pakken met een verschuiving in aanpak van individu naar collectief.
Ook Lian Smits, bestuurder van Sterk Thuis en Patricia Prüfer, hoofd datascience van onderzoeksinstituut CentERdata, onderstrepen dat denken in potentie en positieve hulpverlening niet op het individu gericht moet zijn. Met het programma ‘Smart Start’ werken zij met gemeenten samen om – aan de hand van CBS-data – in kaart te brengen wat er op wijkniveau nodig is om meer kansen voor inwoners te creëren. Smits: “Je kunt niet van iedereen verwachten dat zij op eigen kracht hun eigen koers kunnen varen. Je moet dat erkennen en als overheid stimuleren dat mensen ook de kansen krijgen – en dus niet alleen moeten zien te grijpen – om die participerende burger te worden.” Uit internationaal wetenschappelijk onderzoek blijkt een sterk verband tussen de kansen van een kind en omgevingsfactoren als armoede en gezinssamenstelling, zegt Prüfer. “Een kind dat bijvoorbeeld opgroeit in een eenoudergezin met schulden, staat al met 3-0 achter.” De probleemgestuurde en individuele aanpak moet om, zeggen Smits en Prüfer. En data kunnen helpen om overstijgende knelpunten in kaart te brengen waardoor inwoners niet tot bloei kunnen komen. Voor ‘Smart Start’ worden data op buurtniveau gebruikt om tot collectieve interventies te komen. “De analyses en interventies zijn nooit op persoonsniveau”, benadrukt Prüfer. “Maar we willen ook niet meer met dezelfde gieter over de hele wijk.” Analyse van de risicofactoren helpt om subgroepen te definiëren en tot specifieke aanpakken te komen. “Daarin benoemen we altijd de positieve elementen en de kansen die er liggen. We zien bijvoorbeeld een taalachterstand, maar weten ook: als je daar op tijd bij bent, kun je er werk van maken en positieve resultaten boeken die een leven lang doorwerken. Door daarop in te zoomen, krijg je mensen in beweging.
Het is deels een kwestie van positief framen.”
Bang voor stempel
Onderzoeker Van Goor waarschuwt dat het (blijven) bestempelen van wijken of groepen als kwetsbaar of juist kansrijk er niet toe mag leiden dat het individu ondersneeuwt. “Op grond van de gegevens over grote groepen weet je welke jongeren baat kunnen hebben bij een bepaalde interventie. Maar op individueel niveau blijkt dat niet altijd te kloppen. Daar moeten we alert op blijven. En ook: als een jongere problemen heeft, betekent dat niet meteen dat zijn hele leven overhoop ligt. We hebben soms de neiging te enkelvoudig te kijken.” Prüfer en Smits merken dat mensen soms bang zijn om een stempeltje te krijgen en dat zo’n stempel kan voelen als betuttelend en onnodig, zeker als er van (ernstige) problemen nog helemaal geen sprake is. Smits: “Maar als we weten dat van de kinderen die opgroeien in een eenoudergezin met weinig geld en een vader of moeder met ggz-problematiek, 70 procent terechtkomt in de jeugdhulpverlening, dan moeten we toch rond de tafel met die ouder? Om hem of haar te vragen: ‘Wat heb je nodig? Wat kunnen we samen doen om het goed te laten gaan?’” Zij spreekt zelfs over een morele verplichting. “Ik weet het, het is een sterke uitspraak, maar ik vind het bijna kindermishandeling als we nietsdoen. Hoe lang gaan we zitten wachten op problemen, terwijl we al weten dat die eraan zitten te komen?”
Gulzig begrip
Het gebruik van data biedt meer en meer mogelijkheden om in te zetten op potentie, ter voorkoming of als investering. Belangrijke vraag is in hoeverre er nog ruimte overblijft om ziek te worden, fouten te maken of af te wijken van de norm. “Toen de verzorgingsstaat werd ingevoerd, was er ook discussie”, zegt bestuurskundige en filosoof Peeters. “Het zou een enorme bureaucratie worden die ons leven ging bepalen van wieg tot graf. Dat ethische debat is er altijd geweest, dus nu ook.” Hij omschrijft preventie als een ‘gulzig’ begrip. “Overheden kunnen áltijd meer doen, voor de zekerheid. En juist kwetsbare groepen kunnen hier de dupe van worden. De toeslagenaffaire is daar een extreem voorbeeld van. Daar zien we het risico van het denken in absolute termen en de wil om álle fraude uit te roeien. Feit is: we kunnen nou eenmaal niet elke maatschappelijke ongelijkheid uitbannen, elk risico indammen, elke mogelijke schade tegengaan. Moeten we dat ook wel willen? Sommige vormen van ongelijkheid zijn immers positief, geven mensen de vrijheid om zelf keuzes te maken en stimuleren om initiatief te nemen. Dan denk ik ook aan de participatiesamenleving waarin we mensen de vrijheid geven actief te worden om bijvoorbeeld zélf hun wijk te verbeteren.” Preventie of potentie, de focus op het negatieve of positieve… het zijn de professionals in het veld die het belangrijkste werk moeten doen, besluit Van Goor. “Goede hulp en ondersteuning hangen uiteindelijk heel vaak samen met de relatie tussen cliënt en hulpverlener; iemand die er écht is, die niet met het vingertje wijst, zonder oordeel luistert, meekijkt, mogelijk maakt en het netwerk erbij betrekt.” Een positieve benadering is mooi, vindt hij, maar we moeten uitkijken dat we niet doorslaan en een soort positiviteitscultus creëren. “Het is en blijft soms nodig om in te zoomen op bepaalde moeilijkheden die deskundige aandacht vragen. Niet elk probleemgericht kijken is verkeerd.”
Verder lezen?
- ‘Ondersteuning van Jeugd in Overgang naar Volwassenheid
- Programma ‘Smart Start’
- ‘Child Friendly Cities’ en ‘Van Preventie naar Potentie’ op de site van de VNG.
- Nationaal Programma Rotterdam Zuid
- Sprank-artikel ‘Gefeliciteerd met het diploma van je ouders’
- RVS-rapport ‘Een eerlijke kans op gezond leven’
- De Roos en Van Dinther, ‘Preventie in het sociale domein’, Coutinho, 2021
Positief jeugdbeleid in Apeldoorn
Het netwerk ‘Child Friendly Cities’ is in 2003 opgericht om positief jeugdbeleid te stimuleren. Apeldoorn is een van de aangesloten gemeenten. Via het strategisch programma ‘Gezinsstad Apeldoorn’ werken gemeente, onderwijs, jongeren, ondernemers, welzijnsorganisaties en de sport- en cultuursector hier sinds 2017 samen om de gemeente gezonder, inclusiever en veiliger te maken voor kinderen en jongeren. “In twee jaar tijd hebben we bijvoorbeeld twintig schoolpleinen getransformeerd tot groene, beweegvriendelijke schoolpleinen waar kinderen ook na schooltijd terechtkunnen. Ook in bredere zin werken we aan meer grote speel- en beweegplekken voor kinderen”, zegt programmaregisseur Linda Hooijer. De Apeldoornse jongeren zelf denken mee over thema’s als jeugdwerkloosheid en eenzaamheid in een jongerenraad van vijftig man sterk.
Dwarsverbanden
In talloze gemeenten gebeurt al veel ter ondersteuning van gezinnen, weet Hooijer. “Maar om de potentie van kinderen te kunnen aanspreken, zijn dwarsverbanden noodzakelijk. Dat betekent dat in en tussen de uitvoerende organisaties – waar iedereen met de beste bedoelingen toch vaak druk is met eigen doelen – meer samen nagedacht en samengewerkt moet worden. Zo hebben we nu een maatwerkbudget voor jongeren ingesteld. Dit is een redelijk vrij budget dat maatwerk mogelijk maakt waar dat met reguliere budgetten niet altijd lukt.” Ook draagvlak is van groot belang om een programma van deze omvang goed van de grond te krijgen. “Vooral vanwege het domeinoverstijgende karakter. Je moet wethouders en bestuurders erbij betrekken, meenemen in je verhaal en zorgen dat zij zich achter je doelstellingen scharen en rugdekking geven.” Toch is een grootschalige strategische aanpak volgens Hooijer niet de enige manier om meer in te zetten op positief (jeugd)beleid in het sociaal domein. “Maak gebruik van initiatieven en ideeën van inwoners en ondernemers en ondersteun de maatschappelijke initiatieven die er al zijn. En dan niet vanachter een bureau. Nee, ga op pad, trek de gemeente in, kijk rond, luister en moedig aan.”