‘Men stond dus voor de vraag, of het blijken zou den zwakkeren staten nog eenigen waarborg te bieden, of wel dat het recht van den sterkste aan de staaten van den tweeden en derden rang elke bestaanszekerheid betwistte.’

Deze zin stond op 24 januari 1890 in de inmiddels ter ziele gegane krant De Standaard. Het artikel ging over het ‘machtige Engeland’ dat het ‘zwakke Portugal’ dwong om een gebied ten noorden en zuiden van de rivier Zambezi (die loopt van Angola tot Mozambique) af te staan. Zo niet, dan zouden de Britten álle koloniën afpakken. Het is de oudste verwijzing naar het begrip bestaanszekerheid die in het Nederlandse gedigitaliseerde archief Delpher te vinden is. Dat het woord niet tussen aanhalingstekens staat of uitgebreid uitgelegd wordt, houdt volgens taalkundige Marc van Oostendorp in dat het begrip nog een stuk ouder is dan 133 jaar. “Een woord werd zeker in die tijd in eerste instantie mondeling gebruikt en daarna pas opgeschreven, simpelweg omdat er minder geschreven werd dan nu. Het moet dus al een tijd hebben gecirculeerd”, aldus de hoogleraar Nederlandse en Academische Communicatie aan de Radboud Universiteit. sprank*

Pieken en dalen

Een borstelige witte baard en snor, afgetopt met een bolhoed en mysterieuze blik. Psychiater Frederik van Eeden (1860-1932) was een wat zonderlinge man. Een man van linkse snit, volgens Van Oostendorp, een Partij voor de Dierenachtig type. De Haarlemmer had een experimentele, anarchistische levensvisie, deels gestoeld op Indiase filosofen. Hij zag zichzelf als geneesheer van de maatschappij en stichtte een commune waar hij en zijn kolonisten zelf eten verbouwden. Van Eeden was ook een gevierd schrijver. Zijn boek ‘Van de koele meren des doods’ (1900) is het eerste bekende werk waarin het woord bestaanszekerheid terug te vinden is: ‘De man was een Londensche vagebond, zooals er duizenden door de stad loopen, zonder eenige bestaanszekerheid, loerend op een kansje.’ Van Oostendorp kijkt er niet van op dat Van Eeden het begrip rond deze tijd gebruikte. “Het was het begin van de idealistische stromingen. De socialisten zetten zulke problemen als eerste op de agenda.”

Het Woordenboek der Nederlandsche Taal nam bestaanszekerheid in 1900 op, de makers van de Dikke Van Dale wachtten ermee tot 1950. In 1983 haalde bestaanszekerheid ook de Grondwet: ‘De bestaanszekerheid der bevolking en spreiding van welvaart zijn voorwerp van zorg voor de overheid.’ Een grafische weergave op Delpher laat zien hoe vaak bestaanszekerheid in kranten genoemd werd. Vanaf 1890 liep het aantal vermeldingen op tot 560 keer in 1938. Toen tijdens de Tweede Wereldoorlog de persvrijheid aan banden werd gelegd en er ook kranten verboden werden, was er een gigantische dip. Een nieuwe piek deed zich voor rond 1950 (ruim 850 vermeldingen), waarna de grafiek langzaam maar zeker weer inzakte. In 1999, het laatste jaar waarover Delpher cijfers heeft, bleef de teller steken op 6.

Gezocht: adviseur bestaanszekerheid

Ook in gemeenteland lijkt bestaanszekerheid aan een opmars bezig. Onder andere Stimulanz, VNG en de gemeente West Betuwe plaatsten de afgelopen maanden een vacature voor ‘adviseurs bestaanszekerheid’. In de gemeente Roosendaal openden diverse organisaties een Huis van Bestaanszekerheid, waar inwoners in de verdrukking zich kunnen laven aan ‘korte lijnen en lage drempels’. ‘Een huis van ontmoeten, ondersteunen en ontwikkelen’, aldus de plaatselijke wethouder. Bij Divosa zijn procesmanagers bestaanszekerheid werkzaam, een functie die eerder procesmanager inkomen werd genoemd en toen al behoorde tot de programmalijn bestaanszekerheid.

‘Het woord bestaanszekerheid moet al voor 1890 hebben gecirculeerd’

In het nieuws

Een Google-zoektocht in het nieuws tussen 2010 en 2019 laat zien dat bestaanszekerheid in die jaren nauwelijks werd gebruikt in politiek en media. Het stond slechts af en toe in een artikel, opiniestuk of essay. Zoals op 8 oktober 2011 in NRC, in een verhaal over de malaise waarin de PvdA verzeild was geraakt en wat de partij moest doen om zichzelf weer uit het slop te trekken: ‘De sociale ongelijkheid is de laatste jaren alleen maar gegroeid […]. Dát thema moet de PvdA weer naar zich toe trekken: de bestaanszekerheid van de onderste klassen veiligstellen, en tegelijk de middenklasse ook zekerheid geven.’ Of in 2015, in een ingezonden stuk in de Volkskrant van Kamerleden Roos Vermeij (PvdA), Sadet Karabulut (SP) en Linda Voortman (GroenLinks), waarin zij pleitten voor herziening van het minimumjeugdloon. ‘Het is niet acceptabel dat werkzame jongeren nu een beroep moeten doen op bijzondere bijstand om rond te komen. De waarde van bestaanszekerheid verhoudt zich niet tot het minimumjeugdloon.’

Een blik op de troonrede dan – een toespraak waarbij de thermometer doorgaans diep in de samenleving wordt gestoken en waarin gangbaar jargon wordt gebruikt. Dit millennium stond bestaanszekerheid er in 2018, 2020, 2022 (al in de tweede zin na ‘Leden van de Staten-Generaal’) en 2023 in. Andere jaren kwam het niet voor, al werden wel woorden van gelijke strekking gebruikt. ‘De internationale en nationale ontwikkelingen van het afgelopen jaar hebben de onzekerheden in ons dagelijks bestaan doen toenemen’, zo klonk de eerste zin van 2003, uitgesproken door koningin Beatrix. ‘De teruggang van de economie is in Nederland in alle scherpte voelbaar geworden. Na jaren van voorspoed leidt dit voor veel burgers onverwacht tot onzekerheid.’

Modewoord

Uit de krantenartikelen die op Delpher na te lezen zijn, wordt duidelijk dat rond 1950 (het jaar van de eerdergenoemde piek) veelal over bestaanszekerheid gesproken werd in relatie tot ouden van dagen, boeren en arbeiders en ‘blinden, doofstommen, zwakzinnigen en andere gebrekkigen’. Van Oostendorp: “Met die aandacht voor kwetsbare doelgroepen gekoppeld aan financiële welvaart, zitten we al bijna bij Pieter Omtzigt, die bestaanszekerheid als thema voor de laatste verkiezingen op de kaart heeft gezet.”

Opvallend genoeg wil Lilian Marijnissen, partijleider van de SP – toch een partij die opkomt voor mensen die het minder breed hebben – ervan af. Aan RTL verklaarde ze dit najaar: ‘Niemand op straat gebruikt die term. Mensen hebben het over de energierekening die ze niet kunnen betalen, of dat hun dochter geen woning kan vinden, niet dat ze zich zorgen maken over bestaanszekerheid.’ Haar ‘grootste zorg’ is dat bestaanszekerheid een holle term wordt, zoals ze dat ook vindt van bestuurscultuur. ‘Een paar jaar geleden ging opeens iedereen roepen dat er iets moest worden gedaan aan de bestuurscultuur. Maar daar is nooit iets veranderd, omdat iedereen het over iets anders had. Rutte heeft tien stagiairs aangenomen en daarmee volgens hem iets aan de bestuurscultuur gedaan. Voor je het weet gebeurt dat ook met bestaanszekerheid. Omdat niemand precies weet waar het over gaat, verandert er wezenlijk geen zak.’

Van Oostendorp denkt dat het succes van bestaanszekerheid misschien wel samenhangt met de afwijzing ervan door een socialist als Marijnissen. Hoewel het woord eerst door ‘linksige schrijvers’ werd gebruikt, heeft het veelvuldige gebruik in de jaren vijftig de term geneutraliseerd en genormaliseerd. “Dat is misschien wel de sleutel: het is een onberispelijk woord dat je kunt gebruiken zonder dat je socialist bent.” RTL, NRC, Nu.nl en EenVandaag spraken recent van het ‘Haagse modewoord’ of iets van gelijke strekking. “Den Haag is een oord waar iedereen elkaars woorden overneemt: de Haagse kaasstolp, zoals ze dat noemen – ironisch genoeg ook weer een typisch Haagse uitdrukking”, vertelt Van Oostendorp. “Het is ook logisch: praten is het werk van politici en er wordt de hele tijd gemonitord wat succesvol is. Dat neem je dan toch over.”

‘Praten is het werk van politici en wat succesvol is, wordt overgenomen’

Bedreigd in bestaanszekerheid

Ook organisaties en actiegroepen van diverse pluimage bijten zich vast in bestaanszekerheid en geven er hun eigen invulling aan. Zo stelt de Nederlandse ggz, die opkomt voor de belangen van grote ggz-instellingen, dat ‘bestaanszekerheid over meer gaat dan koopkracht’ en dat er ‘breed ingezet moet worden op mentale gezondheid’. Volgens Zorgverzekeraars Nederland is ‘gebrek aan bestaanszekerheid een grote bedreiging voor de gezondheid van Nederlanders’, wat weer een bedreiging zou vormen voor de portemonnee van de verzekeraars. RAI Vereniging, de belangenbehartiger van ruim zevenhonderd fabrikanten en importeurs van vervoersmiddelen en aanhangwagens, vindt dat ‘betaalbare mobiliteit noodzakelijk is voor bestaanszekerheid’. En bij Omroep WNL liet voorzitter Jacco Vonhof van ondernemingsorganisatie MKB-Nederland weten dat hij bezorgd is dat het bedrijfsleven moet opdraaien voor de politieke wens om de koopkracht van Nederlanders te verbeteren.

‘Wij denken zelf dat bestaanszekerheid ook voor mkb-ondernemers heel belangrijk is. Langzamerhand raken we daar wel aan de grenzen.’ Bij de aankondiging van de Dag en Mars voor Bestaanszekerheid, op 4 november, verweet vakbond FNV politiek Den Haag: ‘De prijzen stijgen, maar veel inkomens blijven achter. Toen de Tweede Kamerverkiezingen eraan kwamen, leken ook politici zich ineens zorgen te  maken. Plotseling spraken ze vaak over ‘bestaanszekerheid’. Maar weten zij wel wat dat écht betekent?’ Hoogleraar Van Oostendorp begrijpt de aandacht voor bestaanszekerheid. Ook hierom: “Veel mensen hebben last van bestaansonzekerheid. Dat is een negatieve term die politiek gezien minder fijn is.”

Henk en Ingrid

Van Oostendorp maakt een laatste uitstapje. Naar Henk en Ingrid, de in 2010 door Geert Wilders bedachte ‘doorsnee’ Nederlanders met een baan en schoolgaande kinderen, die wonen in een vinexwijk, door de PvdA zijn vergeten en hun heil zoeken bij de PVV. Met collega’s onderzocht hij het fictieve stel. “Het bleken populaire namen in de jaren vijftig, dus statistisch gezien moeten er daadwerkelijk een hoop Henken en Ingrids bij elkaar zijn. Ze waren precies goed gekozen om een bepaalde groep mensen aan te spreken. Wilders heeft daar een goed gevoel voor.”

Anders dan de term bestaanszekerheid zijn ‘Henk en Ingrid’ niet door politici over de volle breedte overgenomen – ‘te veel een Wilderskleur’ –, maar in de volksmond is het stel vaak genoemd en al sinds hun geboortejaar hebben zij een Wikipediapagina. Van Oostendorp denkt dat ook Omtzigt zo’n ‘nieuwe jas’ nodig heeft gehad om zijn ideeën in te stoppen. “En misschien is het naïef, maar ik kan me nauwelijks voorstellen dat hij zich een dag met zijn team zou terugtrekken om een goede naam te zoeken voor het overkoepelende thema. Ik vermoed dat zijn adoptie van het woord bestaanszekerheid een gelukstreffer is gebleken.”

‘Bestaansonzekerheid is een negatieve term die politiek gezien minder fijn is’